In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1 juli 2015 bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had vragen gesteld over de inhoudingen op zijn bijstandsuitkering. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, wat leidde tot een blokkering van de uitbetaling van de bijstand. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, maar de appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de appellant leningen had afgesloten bij zijn ouders om in zijn levensonderhoud te voorzien, en dat deze leningen niet in mindering mochten worden gebracht op de bijstandsverlening. De Raad oordeelde dat de appellant aannemelijk had gemaakt dat de bedragen die op zijn rekening waren bijgeschreven, daadwerkelijk leningen betroffen die hij moest terugbetalen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond, waardoor het college verplicht werd om de bijstandsverlening aan te passen en de nabetaling te verhogen.
Daarnaast werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.048,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van de aard van leningen in relatie tot bijstandsverlening en de voorwaarden die aan nabetalingen kunnen worden verbonden.