ECLI:NL:CRVB:2019:3966
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens drugsgerelateerde activiteiten in de woning van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de intrekking van bijstand en de oplegging van een boete aan appellante, die sinds 3 juni 2010 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). De intrekking van de bijstand vond plaats naar aanleiding van een politieonderzoek waarbij in de woning van appellante drugs, namelijk GHB en amfetamine, werden aangetroffen. De politie had op 22 april 2016 een doorzoeking uitgevoerd en de bevindingen werden later aan het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk verstrekt.
Het college heeft vervolgens besloten de bijstand van appellante over een bepaalde periode in te trekken en een boete op te leggen, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij haar woning ter beschikking had gesteld voor de vervaardiging en handel in drugs. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college gegrond verklaard, maar de boete verlaagd. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante inderdaad haar inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad benadrukte dat het aan de bijstandverlenende instantie is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren en dat appellante had moeten melden dat er drugsgerelateerde activiteiten in haar woning plaatsvonden. De Raad bevestigde de boete van € 1.190,54 als evenredig aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd voor zover deze was aangevochten.