ECLI:NL:CRVB:2019:4087
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Boete opgelegd wegens schending inlichtingenverplichting en niet verblijven op opgegeven adres
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 4 februari 2015 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Na een melding van een klantmanager heeft de sociale recherche van de gemeente Zoetermeer een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan appellant. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant vanaf 15 juni 2015 niet woonachtig was op de door hem opgegeven adressen, wat resulteerde in de intrekking van zijn bijstand en de terugvordering van een bedrag van € 7.454,95. Tevens werd appellant een boete opgelegd van € 3.453,60 wegens het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden en dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag boden voor de conclusie dat appellant niet op de opgegeven adressen verbleef. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het college niet alleen de schending van de inlichtingenverplichting moet aantonen, maar ook het benadelingsbedrag. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het benadelingsbedrag gelijk is aan het netto bedrag dat het college heeft teruggevorderd.
De Raad heeft ook het beroep van appellant op verminderde verwijtbaarheid verworpen, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door persoonlijke omstandigheden niet in staat was om aan de inlichtingenverplichting te voldoen. De Raad concludeert dat de opgelegde boete evenredig is aan de ernst van de overtreding en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.