ECLI:NL:CRVB:2020:1465
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstand op basis van schending inlichtingenverplichting en op geld waardeerbare arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant ontving sinds 23 december 2009 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een anonieme tip heeft de gemeente Leeuwarden een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit leidde tot een herziening van de bijstand over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden het standpunt innam dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij op geld waardeerbare arbeid had verricht in de snackbar van zijn broer. Het college vorderde een bedrag van € 3.264,07 terug.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft de appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd. De Raad oordeelde dat de appellant niet had betwist dat hij in 2016 meerdere uren per week in de snackbar van zijn broer had gewerkt. De Raad concludeerde dat deze werkzaamheden meer waren dan een vriendendienst en dat de appellant had moeten begrijpen dat deze activiteiten van belang waren voor zijn recht op bijstand.
De Raad bevestigde dat het college, na de schending van de inlichtingenverplichting, het recht op bijstand schattenderwijs mocht vaststellen op basis van het fictieve inkomen van het minimumloon. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij minder uren had gewerkt dan het college had aangenomen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.