ECLI:NL:CRVB:2020:1911
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor passende functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te beëindigen. Appellante, die eerder als klantcontactpersoon werkte, was sinds 2014 uitgevallen door pijnklachten en had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had na medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellante per 15 augustus 2016 geschikt was voor haar maatgevende functie en per 27 oktober 2016 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat.
De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden appellante lichamelijk en psychisch onderzocht en de relevante medische informatie meegewogen. In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen en dat de verzekeringsartsen niet in strijd met de MAOC-richtlijn hadden gehandeld.
De Raad concludeerde dat er voldoende passende functies voor appellante waren geselecteerd en dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 augustus 2020.