ECLI:NL:CRVB:2020:2270
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening, intrekking en terugvordering van bijstand wegens verblijf in het buitenland en niet-gemelde stortingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de herziening, intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan de appellant, die langer dan toegestaan in het buitenland verbleef en niet gemelde stortingen op zijn bankrekening had. De appellant was niet ter zitting verschenen, terwijl het college van burgemeester en wethouders van Utrecht zich liet vertegenwoordigen door drs. E.H. Siemeling.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de appellant in drie perioden te lang in het buitenland verbleef, wat leidde tot uitsluiting van het recht op bijstand. Daarnaast had de appellant geen melding gemaakt van stortingen van in totaal € 2.990,-, die door het college als inkomen werden aangemerkt. De appellant betwistte niet dat hij te lang in het buitenland was, maar deed een beroep op zeer dringende redenen voor bijstandsverlening, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet (PW).
De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van zeer dringende redenen. De enkele stelling dat hij vanwege een medische noodsituatie langer in het buitenland moest blijven, werd niet onderbouwd. Ook de argumenten over de stortingen werden verworpen, omdat de appellant niet kon aantonen dat deze giften of leningen waren. De Raad concludeerde dat de gronden van de appellant niet slaagden en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.