ECLI:NL:CRVB:2020:2281
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de WIA-uitkering en de geschiktheid van functies voor appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die als machine operator werkte, had zich in 2012 ziek gemeld vanwege psychische klachten en ontving een WIA-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 26 juni 2017, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep heeft de Raad de bevindingen van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige gevolgd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad onderschreef ook het oordeel van de rechtbank dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms. Het verzoek van appellant om inschakeling van een deskundige werd afgewezen, omdat er geen twijfel bestond aan de medische onderbouwing van het bestreden besluit. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.