In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand van appellant, die sinds 1 augustus 2014 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. De intrekking was gebaseerd op een schending van de inlichtingenverplichting, omdat appellant niet had gemeld dat hij als bestuurder van een stichting was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De Sociale Recherche Twente had een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand, na een melding dat appellant eigenaar was van een café. Het college van burgemeester en wethouders van Enschede had de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen feitelijke grondslag was voor de intrekking en dat hij niet over de bankrekening van zijn vader kon beschikken. De Raad oordeelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd voor de schending van de inlichtingenverplichting over de periode van 1 augustus 2014 tot 26 april 2015. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en herstelde de besluiten van het college, waarbij het college werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van appellant.