Uitspraak
19 2882 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart zich onbevoegd voor zover het hoger beroep strekt tot verkrijging van de verklaring voor recht.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van een gemeente, waarbij de appellanten in verband met een bijstandslening worden teruggevorderd. Appellanten ontvingen sinds 9 november 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Na het overlijden van de ouders van appellant in 2009 en 2010, heeft het college de bijstand omgezet naar een geldlening, omdat appellanten aanspraak maakten op de onverdeelde nalatenschap. Het college heeft hen vervolgens verzocht om de ontvangen bijstand terug te betalen, wat leidde tot een geschil over de invordering van het terugvorderingsbedrag van € 4.930,99.
De Raad voor de Rechtspraak heeft op 20 april 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat het bezwaar van appellanten tegen de invordering ongegrond was, omdat de appellanten niet tijdig bezwaar hadden gemaakt tegen het besluit van het college. De Raad heeft vastgesteld dat de appellanten de verplichting tot betaling van de geldsom bij beschikking hebben erkend en dat het college de appellanten op de juiste wijze heeft aangemaand. De Raad heeft zich onbevoegd verklaard om te oordelen over de vraag of het college door verjaring niet meer bevoegd is tot invordering over te gaan, en verwees appellanten naar de civiele rechter voor dit geschil.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en stelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier was verhinderd te ondertekenen.