ECLI:NL:CRVB:2021:1193

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
19/1742 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Wajong-uitkering en arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De aanvraag was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op basis van het oordeel dat de appellant beschikte over arbeidsvermogen. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De appellant, geboren in 1990, had een aanvraag ingediend vanwege een complexe posttraumatische stressstoornis. Het Uwv had na onderzoek geconcludeerd dat de appellant in staat was om te werken, wat leidde tot de afwijzing van de Wajong-aanvraag. In hoger beroep voerde de appellant aan dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat er een psychiater als deskundige benoemd had moeten worden. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende medische informatie beschikbaar was om de beoordeling te onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant in de periode in geding beschikte over arbeidsvermogen, waardoor hij niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen en dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om de eerdere oordelen te weerleggen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 mei 2021.

Uitspraak

19 1742 WAJONG

Datum uitspraak: 11 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2019, AMS 17/3736 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2021. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.S. Pot. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door R. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1990, heeft met een door het Uwv op 30 augustus 2015 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant bekend is met een complexe posttraumatische stressstoornis. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht en heeft een psychologisch onderzoek laten verrichten. Bij besluit van 20 december 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 24 mei 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 20 december 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding afgewezen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat uit het rapport van 23 november 2016 blijkt dat arts Den Ottolander het dossier heeft bestudeerd en appellant heeft onderzocht op het spreekuur op 30 september 2016. Tot het dossier behoorde ook het rapport van GZ-psycholoog Nijhuis. Aangezien Den Ottolander geen verzekeringsarts is, is het sociaal-medisch oordeel getoetst en akkoord bevonden door T. Kam, verzekeringsarts, zo blijkt uit het rapport van 23 november 2016. Een dergelijke handelswijze is volgens de rechtbank niet onzorgvuldig. De rechtbank verwijst hierbij naar de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. Verder heeft in bezwaar de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd en de hoorzitting bijgewoond. De observaties tijdens de hoorzitting zijn opgenomen in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Gelet op het geheel van onderzoeksverrichtingen en de beschikbare informatie is het medisch onderzoek volgens de rechtbank zorgvuldig geweest. De rechtbank heeft verder overwogen dat niet onzorgvuldig is dat het expertiserapport van GZ-psycholoog Nijhuis bij de beoordeling is betrokken, Dit rapport vermeldt de onderzoeksgegevens, is inzichtelijk en concludent. Naar het oordeel van de rechtbank was er geen noodzaak voor het Uwv om nader onderzoek uit te voeren. Met de bevindingen van de primaire arts, de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de expertise van GZ-psycholoog Nijhuis was er voldoende medische informatie beschikbaar om tot een afgewogen beoordeling te komen. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat het door appellant overgelegde rapport van Incentivo geen aanleiding geeft te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden, in staat is een taak te verrichten in een arbeidsorganisatie, ten minste vier uur per dag belastbaar is en een uur aaneengesloten kan werken en daarmee beschikt over arbeidsvermogen. Incentivo heeft volgens de rechtbank zijn conclusies niet met concrete medische gegevens onderbouwd en evenmin onderbouwd dat de situatie van appellant binnen vijf jaar na de datum in geding is verslechterd. De rechtbank heeft Incentivo niet gevolgd in het argument dat onvoldoende zijn meegewogen de noodzakelijk geachte langdurige behandelingen. Met mogelijke toekomstige behandelingen kan geen rekening worden gehouden. Omdat de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest omdat een psychiater als deskundige had moeten worden benoemd. Appellant is financieel niet in staat om zelf een deskundige in te schakelen. Hij is van mening dat geen sprake is van equality of arms als bedoeld in het arrest Korošec van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil de vraag of appellant arbeidsvermogen had op [geboortedatum] 2008, de dag dat hij achttien jaar is geworden of op enig moment in de periode van vijf jaar na deze datum (periode in geding) en of het onderzoek daarnaar voldoende zorgvuldig is geweest. Anders dan bij een tijdige aanvraag dient bij een laattijdige aanvraag zoals hier aan de orde een retrospectieve beoordeling plaats te vinden over een tijdvak in een (ver) verleden. Deze omstandigheid betekent overeenkomstige de vaste jurisprudentie van de Raad (onder meer de uitspraken van de Raad van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477) dat, als onvoldoende gegevens over de gezondheidstoestand van appellant in het betreffende tijdvak beschikbaar zijn, deze omstandigheid voor risico van betrokkene komt.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat appellant in de (hoger) beroepsgronden en ter zitting van de Raad aan klachten heeft vermeld, stemt overeen met de klachten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 21 april 2017 kenbaar in de afweging heeft betrokken. Wat de rechtbank heeft overwogen over de zorgvuldigheid van het onderzoek van de verzekeringsartsen, wordt onderschreven.
4.4.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Daartoe heeft de Raad overwogen dat uit het arrest Korošec volgt dat de kern van het beginsel van equality of arms erin is gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. In verband met de twijfel aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen van het Uwv bij de vaststelling van de voor de betrokkene in aanmerking te nemen beperkingen, moet de rechter de vraag beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen.
4.5.
Deze uitgangspunten toepassend op dit geval wordt geoordeeld dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. Daarbij wordt overwogen dat appellant voldoende de mogelijkheid heeft gekregen om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te betwisten en van deze gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt door het rapport van 3 mei 2018 van bedrijfsarts Heijstek en arbeidsdeskundige Houberg in te dienen. Dit rapport is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv. Er bestaan daarnaast geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde, waarin beide partijen in ruime mate in medische informatie hebben voorzien, zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. Van een schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake, zodat er geen aanleiding is om op die grond een deskundige te benoemen. De vraag of appellant financieel in staat is om een rapport door een deskundige te laten opstellen kan daarom buiten beschouwing blijven.
4.6.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellant onjuist hebben vastgesteld. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tast het oordeel van de rechtbank niet aan. De verzekeringsarts heeft een GZ-psycholoog ingeschakeld die op 11 november 2016 een expertise rapport heeft uitgebracht. De Raad volgt de rechtbank in het oordeel dat dit rapport voldoende inzichtelijk is. Uit dit expertise rapport volgt onder meer dat appellant kampt met een PTSS, een depressieve stoornis en eenpersoonlijkheidsproblematiek. Anders dan appellant heeft gesteld is het stellen van deze diagnoses niet uitsluitend voorbehouden aan een psychiater. De verzekeringsartsen hebben vervolgens vastgesteld welke beperkingen hieruit voortvloeien. Zoals ook volgt uit 4.5 bestaan geen aanwijzingen dat door de ingeschakelde psycholoog of door de verzekeringsartsen medische informatie is gemist. Niet in geschil is dat sprake is van een complexe ernstige psychische problematiek maar anders dan appellant meent heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 21 april 2017 overtuigend gemotiveerd dat appellant in de periode in geding een uur aaneengesloten een eenvoudige taak zou kunnen doen en dat tenminste vier uur per dag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast afdoende toegelicht dat de diagnose PTSS niet maakt dat appellant niet in staat is onder werkgeversgezag te kunnen functioneren, een opdracht te begrijpen en een handeling uit te voeren. Er kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een eenvoudige taak worden geduid waarbij een grote concentratie niet van belang is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er daarbij op gewezen dat appellant over een redelijk ziekte-inzicht beschikt en in het verleden heeft bewezen dat hij naast andere mensen kon functioneren, bijvoorbeeld gedurende 6 maanden in de spoelkeuken en niet meer het gedrag heeft vertoond zoals in zijn jonge jaren. Appellant heeft verder niet onderbouwd aan welke van deze voorwaarden voor een Wajong-uitkering hij voldeed. Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, bestaat ook op deze grond geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.7.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 mei 2017, na overleg te hebben gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, onder verwijzing naar onder meer de opleiding en het arbeidsverleden van appellant overtuigend gemotiveerd dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt en de taak scannen in een arbeidsorganistatie moet kunnen uitvoeren. Bovendien heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep er terecht op gewezen dat er reintegratie-instrumenten als coaching en training kunnen worden ingezet.
4.8.
Gelet op 4.6 en 4.7 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant in de periode in geding beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.
4.9.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2021.
(getekend) T. Dompeling
De griffier is verhinderd te ondertekenen.