Uitspraak
19 2694 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
psychisch te zwaar belast, enorme achterstand administratie, digibeet. Wordt nu m.b.v. derden geprobeerd administratie op orde te krijgen.”.
Wat betreft de boete heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Er zijn geen aanknopingspunten in de stukken dat appellant zijn werkhervatting telefonisch aan het Uwv heeft doorgegeven. Dat het Uwv via gegevens van de Belastingdienst op de hoogte kon zijn van de werkhervatting, laat onverlet dat appellant verplicht is en blijft om zo spoedig mogelijk alle informatie aan het Uwv te verstrekken waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering. Van het Uwv hoeft in zoverre niet te worden verwacht dat het uit eigen beweging steeds bij iedere verzekerde met een WW-uitkering nagaat of die verzekerde weer aan het werk is. Omdat het Uwv niet bekend was met het feit dat appellant inkomsten uit arbeid heeft ontvangen, heeft dat ertoe geleid dat hij te veel WW-uitkering heeft ontvangen. Op grond van het bepaalde in artikel 27a, eerste lid, van de WW was het Uwv verplicht een bestuurlijke boete aan appellant op te leggen. De rechtbank ziet in wat appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om geen of verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. Appellant heeft de door hem gestelde psychische problemen niet nader met medische gegevens onderbouwd, noch heeft de rechtbank hiervoor aanknopingspunten in het dossier gevonden. Omdat het benadelingsbedrag hoger is dan 100/75 van € 8.300,- (artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, derde categorie) is in beginsel een boete van € 5.533,33, zijnde 50/75 vermenigvuldigd met € 8.300,- evenredig met de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. De rechtbank heeft deze boete dan ook passend en geboden geacht.
het verzoek om vrijstelling van de wettelijke rente4.6. Vastgesteld wordt dat de hoogte van de berekende wettelijke rente niet ter beoordeling voorligt. Appellant heeft in hoger beroep in essentie herhaald wat hij in beroep tegen het bestreden besluit voor zover dit ziet op het verzoek om vrijstelling van de wettelijke rente naar voren heeft gebracht. Deze gronden zijn in de aangevallen uitspraak, zoals weergegeven onder 2 van deze uitspraak, gemotiveerd besproken. De rechtbank heeft in de door appellant gestelde bijzondere omstandigheden terecht geen aanleiding gezien om af te zien van de verschuldigde wettelijke rente. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellant niet heeft weersproken dat zijn aflossingscapaciteit niet volledig benut wordt. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daartoe hebben geleid, worden dan ook geheel onderschreven. Het feit dat appellant nu een betalingsregeling heeft getroffen met het Uwv doet niet af aan de verschuldigdheid van de wettelijke rente over het nog openstaande bedrag.
€ 7.800,-) € 5.200,-. Dit betekent dat een boete tot een bedrag van € 5.200,- in dit geval passend en geboden is.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank het bedrag van de boete heeft vastgesteld op € 5.533,33;
- stelt het bedrag van de boete vast op € 5.200,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 15 maart 2018;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevochten;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van de schade zoals onder 4.11 van deze uitspraak is vermeld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van