ECLI:NL:CRVB:2021:1484
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake onredelijk late verstrekking van kerstcadeau aan ambtenaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een ambtenaar die bezwaar had gemaakt tegen het niet tijdig verstrekken van een kerstcadeau, een VVV-bon ter waarde van € 50,-, door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De ambtenaar had in juli 2018 bezwaar gemaakt, maar de minister verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het cadeau inmiddels was verstrekt. De rechtbank had het beroep van de ambtenaar ongegrond verklaard, omdat de minister tijdig had beslist op het verzoek om het cadeau te verstrekken.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er sprake was van een onredelijk late feitelijke verstrekking van het kerstcadeau. De Raad stelde vast dat er tussen de toezegging van de minister en de feitelijke verstrekking van het cadeau een periode van bijna twaalf weken was verstreken. De Raad was het echter niet eens met de stelling van de ambtenaar dat de minister een dwangsom verschuldigd was, omdat de relevante bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing waren op deze feitelijke handeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar verbeterde de gronden van de beslissing.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor tijdige feitelijke handelingen door de overheid en de beperkingen van de toepasselijkheid van dwangsommen in dit soort gevallen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.