ECLI:NL:CRVB:2021:1615
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 1 oktober 2014 ziek meldde met psychische klachten. Het Uwv had aanvankelijk geweigerd om een WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar en een tussenuitspraak van de rechtbank, heeft het Uwv alsnog een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 28 september 2016, maar stelde dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad de vraag beoordeeld of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding, 28 september 2016, duurzaam was. De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verbetering van de belastbaarheid van appellant op die datum niet is uitgesloten. De Raad concludeert dat de rechtbank het Uwv ten onrechte heeft gevolgd in zijn standpunt dat de arbeidsongeschiktheid van appellant slechts tijdelijk is. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het Uwv moet onderbouwen waarom er op de datum in geding geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen grond is voor schadevergoeding en heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA, waarbij medische gegevens en prognoses op de datum in geding cruciaal zijn voor de beslissing.