Uitspraak
20.3050 PW
21 augustus 2020, 19/3498 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellante, die vanaf 11 juli 2012 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW), was van 13 januari 2019 tot en met 13 juli 2019 in Kameroen om haar ernstig zieke vader te bezoeken. Na het overlijden van haar vader op 30 april 2019, heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen de bijstand van appellante ingetrokken voor de periode dat zij in het buitenland verbleef, omdat zij langer dan toegestaan buiten Nederland was en er geen zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij gedurende de relevante periode zeer ernstig ziek was en dat dit een acute noodsituatie vormde die bijstandsverlening rechtvaardigde. De Raad oordeelde echter dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd dat haar medische situatie in die periode als een acute noodsituatie kon worden gekwalificeerd. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om aan te tonen dat er sprake was van een situatie die alleen met bijstandsverlening kon worden verholpen.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.