ECLI:NL:CRVB:2021:2012

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
18/6618 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van Wajong-uitkering wegens schending van inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van de Wajong-uitkering van appellant. Appellant ontving sinds 2016 een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Dit kwam aan het licht na anonieme meldingen dat appellant inkomsten uit autohandel zou hebben. Het Uwv voerde een onderzoek uit, waaruit bleek dat appellant in de periode van 23 mei 2016 tot en met 26 februari 2017 49 advertenties op Marktplaats had geplaatst. Op basis van deze bevindingen heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellant ingetrokken en de onterecht betaalde uitkering van € 11.487,19 teruggevorderd.

Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden en dat de advertenties op Marktplaats niet duiden op een structurele bron van inkomsten. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant zijn activiteiten op Marktplaats had moeten melden, ongeacht de intentie of het daadwerkelijk genereren van inkomsten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht had op een volledige of aanvullende uitkering.

De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering heeft ingetrokken en de terugvordering heeft doorgevoerd. De boete die aan appellant was opgelegd, werd verlaagd naar € 40,- vanwege zijn draagkracht. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor uitkeringsgerechtigden om transparant te zijn over hun activiteiten die van invloed kunnen zijn op hun recht op uitkering.

Uitspraak

18.6618 WAJONG

Datum uitspraak: 10 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 november 2018, 18/233 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Zandberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Zandberg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft vanaf [datum] 2016 een uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Naar aanleiding van twee anonieme meldingen dat appellant inkomsten uit autohandel ontvangt, heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar het recht op Wajong-uitkering. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 31 maart 2017 en twee aanvullende rapporten van 10 april 2017 en 11 mei 2017. Uit het onderzoek bleek dat via het Marktplaatsaccount van appellant in de periode van 23 mei 2016 tot en met 26 februari 2017 49 advertenties waren geplaatst, voor zeer uiteenlopende artikelen.
1.2.
Bij besluit van 28 juli 2017 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellant over de periode van 23 mei 2016 tot en met 26 februari 2017 ingetrokken. De onverschuldigd betaalde uitkering over deze periode ten bedrage van € 11.487,19 is van appellant teruggevorderd. De grondslag van de intrekking en terugvordering is dat appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting niet heeft doorgegeven dat hij in de periode van 23 mei 2016 tot en met 26 februari 2017 heeft gehandeld via Marktplaats. Omdat appellant geen administratie heeft bijgehouden van zijn inkomsten en uitgaven kan het Uwv de rechtmatigheid van de verstrekte Wajong-uitkering over deze periode niet vaststellen.
1.3.
Bij (afzonderlijk) besluit van 28 juli 2017 heeft het Uwv appellant wegens het schenden van de inlichtingenplicht een boete opgelegd van € 5.467,-.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 7 december 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen beide besluiten ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.1.
Niet in geschil is dat appellant in de periode van 23 mei 2016 tot en met 26 februari 2017 (de periode in geding) 49 advertenties op Marktplaats heeft geplaatst. Uit de omschrijvingen van de advertenties volgt dat veel van de te koop aangeboden goederen auto-onderdelen, auto’s, dieren en sieraden betroffen. Gelet op de aard van de te koop aangeboden goederen en op het aantal advertenties in de periode in geding is geen sprake geweest van incidentele verkoop van privégoederen die in beginsel niet gemeld hoeft te worden, maar is sprake geweest van handel waarmee appellant inkomen kon genereren. Nog daargelaten dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor derden goederen heeft verkocht, is dit een omstandigheid die niet relevant is bij de vaststelling of sprake is van op geld waardeerbare activiteiten die appellant had moeten melden bij het Uwv. Dat geldt ook voor de stelling van appellant dat nergens uit blijkt dat hij iets heeft verdiend. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid is die voor het recht op uitkering van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Gelet op het voorgaande had appellant zijn activiteiten en de daaruit genoten inkomsten moeten melden bij het Uwv. Door dit niet te doen heeft hij zijn inlichtingenverplichting geschonden.
2.2.
Het Uwv heeft bij appellant in- en verkoopfacturen (of andere administratie of boekhouding) opgevraagd omdat aan de hand daarvan door het Uwv vastgesteld had kunnen worden of, en zo ja in hoeverre, appellant naast eventuele inkomsten uit de Marktplaatsverkoop recht had op (een deel van) zijn uitkering. Schending van de inlichtingenverplichting levert immers een rechtsgrond op voor intrekking van de uitkering indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene nog recht op uitkering heeft. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende uitkering zou hebben gehad. Als ondanks de schending van de inlichtingenverplichting het recht op de uitkering toch kan worden vastgesteld, ook al is dit nihil, moet het uitkerend orgaan daartoe overgaan. Als na de schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op uitkering, dan is het uitkerend orgaan gehouden schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op uitkering zou hebben. Appellant was dus niet verplicht om in- en verkoopfacturen bij te houden, maar daarmee (of met andere administratie of boekhouding) had hij het Uwv wel in staat kunnen stellen zijn inkomsten alsnog (schattenderwijs) vast te stellen. Door niet te zorgen voor een deugdelijke schriftelijke vastlegging van zijn inkomsten heeft appellant zelf het risico genomen dat zijn recht op uitkering niet meer kon worden vastgesteld. Het Uwv heeft dan ook terecht de uitkering van appellant over de periode in geding ingetrokken en de ten onrechte ontvangen uitkering teruggevorderd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Het aantal advertenties op Marktplaats was gering, waarbij het om zeer uiteenlopende niet-ingekochte goederen ging die deels privé en deels van derden waren. Appellant heeft niets verdiend met de verkoop van deze goederen. Als particulier bestond geen plicht tot bijhouden van administratie. Voor zover de inlichtingenplicht wel geschonden is, heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat dit, gelet op zijn psychische problemen, niet verwijtbaar is. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant verwezen naar een rapport van een neuropsychologisch onderzoek op 15 en 22 mei 2018, opgesteld door C.M.T. Schilder, klinisch neuropsycholoog.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Daarbij verwijst het Uwv naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 april 2019.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft het Uwv te kennen gegeven de boete te verlagen naar € 40,- vanwege de draagkracht van appellant.
4.2
Voor de van toepassing zijnde wettelijke regelgeving wordt verwezen naar rechtsoverweging 3 van de aangevallen uitspraak.
4.3.
In geschil is of het Uwv de Wajong-uitkering van appellant terecht heeft ingetrokken en teruggevorderd op de grond dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of appellant heeft gehandeld via Marktplaats.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3415) is intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan gevallen waarin het toekennen of het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverschaffing door de betrokkene, terwijl de uitvoeringsinstelling een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien zij destijds wel de juiste feiten had gekend. Bij besluiten tot intrekking en terugvordering van sociale zekerheidsuitkeringen als hier aan de orde gaat het om belastende besluiten waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren.
4.5.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv heeft voldaan aan de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant zijn activiteiten op Marktplaats had moeten melden bij het Uwv en hij, door dat niet te doen, de inlichtingenplicht heeft geschonden en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden volledig onderschreven. De toelichting van appellant ter zitting over zijn activiteiten, inhoudende dat hij als tussenpersoon voor kennissen advertenties liet plaatsen door zijn nichtje aan wie hij zijn computer om niet ter beschikking stelde, leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover appellant hiermee betoogt dat hij slechts een bemiddelende rol had en geen inkomsten genoot, treft dit betoog geen doel. Ook dergelijke activiteiten, ongeacht de intentie en het al dan niet genereren van inkomsten, zijn in het economisch verkeer op geld waardeerbare activiteiten die bij het Uwv gemeld moeten worden. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zijn activiteiten op Marktplaats van invloed konden zijn op het recht op Wajong.
4.6.
Ook het oordeel van de rechtbank dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende uitkering zou hebben gehad en de daaraan ten grondslag liggen overwegingen worden onderschreven. De beroepsgrond van appellant dat het niet verwijtbaar is dat hij de inlichtingplicht heeft geschonden slaagt niet. Bij de vraag of het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, speelt de (mate van) verwijtbaarheid geen rol. De in artikel 3:74 van de Wajong neergelegde inlichtingenverplichting is een objectief geformuleerde verplichting. Zoals hiervoor is overwogen heeft het Uwv aannemelijk gemaakt dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.7.
Wat in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2021.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.L. Abdoellakhan