Uitspraak
19.3598 WAJONG
mr. M.J.H.H. Fuchs.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-aanvraag door het Uwv. Appellante, geboren in 1967, had in 2017 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat appellante op achttienjarige leeftijd in staat was om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante op haar achttiende en drieëntwintigste jaar niet anders was dan eerder vastgesteld door een verzekeringsarts. De Raad concludeerde dat de door het Uwv geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante, ondanks haar argumenten over haar vermoeidheidsklachten en de geschiktheid van de functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 2.992,-, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 174,-.