ECLI:NL:CRVB:2021:2117

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
19/1396 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing laattijdige aanvraag Wajong-uitkering en beoordeling van proceskansen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante, geboren in 1973, had een laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, welke door het Uwv was afgewezen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan de vereisten voor arbeidsongeschiktheid. Appellante stelde dat er ongelijkheid was in haar proceskansen en dat de medische onderzoeken door het Uwv niet onafhankelijk waren. De Centrale Raad heeft de beoordeling van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms. De Raad oordeelde dat de laattijdige aanvraag het vaststellen van de medische situatie bemoeilijkte en dat appellante geen nieuw licht op de zaak had geworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de argumenten van appellante af, waarbij werd benadrukt dat de informatie van diverse specialisten in de beoordeling was meegenomen. De uitspraak werd gedaan door F.M. Rijnbeek, met L.R. Kokhuis als griffier.

Uitspraak

19.1396 WAJONG

Datum uitspraak: 24 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 februari 2019, 18/2807 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.G. Blasweiler, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nog een nadere reactie ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [geboortedatum] 1973, is werkzaam geweest als interieurverzorgster voor
11 uur per week. Op 9 februari 2010 heeft appellante zich ziekgemeld met buik- en luchtwegklachten. Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 7 februari 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellante per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.2.
Op 20 juli 2017 heeft het Uwv een formulier beoordeling arbeidsvermogen voor de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) van appellante ontvangen. Daarbij heeft appellante vermeld sinds haar jeugd long- en blaasklachten te hebben. Voorts is sprake van een voorstadium van borstkanker, waaraan appellante in 2017 is geopereerd. Op 19 oktober 2017 is appellante gezien op het spreekuur van een verzekeringsarts. Deze arts heeft overwogen dat appellante op 17- en 18-jarige leeftijd beperkingen had ten gevolge van astma en diverse allergieën. Van de overige gezondheidsproblemen wordt alleen overgewicht ook voor het 17e jaar al genoemd. De andere klachten zijn later ontstaan of vastgesteld en worden dan ook niet meegenomen in de beoordeling van appellantes belastbaarheid op het 17e en 18e jaar. Appellantes beperkingen zijn neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 november 2017 die ziet op appellantes 17e en 18e verjaardag en in een FML van 20 november 2017 die ziet op 20 juli 2016, een jaar voor de aanvraag. De arbeidsdeskundige heeft na onderzoek zes functies geselecteerd, waartoe appellante met haar beperkingen geschikt is te achten. Bij besluit van 22 november 2017 heeft het Uwv vervolgens de aanvraag voor een Wajong-uitkering afgewezen omdat appellante in staat is om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen.
1.3.
Appellante heeft tegen het besluit van 22 november 2017 bezwaar gemaakt en haar medisch dossier met diverse stukken van haar huisarts, internist, maagdarmleverarts, uroloog, reumatoloog, longarts, gynaecoloog, patholoog, chirurg en radioloog uit de jaren 1993 tot en met 2018 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
11 april 2018 het standpunt van de verzekeringsarts onderschreven. Uit de ingebrachte medische gegevens blijkt een scala aan klachten, waarnaar vele (specialistische) onderzoeken hebben plaatsgevonden. In dat kader heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewezen op de WIA-beoordeling, waarin eveneens een FML was opgesteld. Er is geen reden om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen voor de diverse klachten. Bij beslissing op bezwaar van 16 april 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geboortedatum van appellante voor 1 januari 1980 ligt en dat de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van toepassing is bij de beoordeling van appellantes aanvraag. Aan de hand van de uitgangspunten uit de uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt en dat is voldaan aan het vereiste van een gelijke procespositie, waarbij appellante gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om medische gegevens in te brengen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is voorts uitvoerig ingegaan op alle klachten en beperkingen en heeft de medische conclusies op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid en het oordeel van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, ook omdat de medische situatie op appellantes 17e en 18e verjaardag niet meer met zekerheid is vast te stellen. Uitgaande van de FML heeft de arbeidsdeskundige inzichtelijk toegelicht dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn en dat dit leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar de gronden die zij in de bezwaarprocedure en de beroepsprocedure heeft ingediend. Appellante is financieel niet in staat om nadere stukken in te dienen of om een medisch en/of een arbeidskundig onderzoek te laten verrichten. Zij is van mening dat de medische en arbeidskundige onderzoeken door het Uwv per definitie niet onafhankelijk zijn, omdat de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige in dienst zijn van het Uwv en hun onderzoek daarmee gekleurd is. Omdat de rechtbank geen onafhankelijke deskundige wilde benoemen en appellante zelf geen deskundige kan betalen, terwijl het Uwv onbeperkte voldoende financiële middelen heeft, staat appellante voortdurend op achterstand op het Uwv en wordt haar onvoldoende rechtsbescherming geboden. Daarom is er sprake van strijd met het beginsel van equality of arms.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De aanvraag van appellante moet beschouwd worden als een zogenoemde laattijdige aanvraag. Dit bemoeilijkt het vaststellen van de exacte medische situatie in een ver verleden. Dit komt naar vaste rechtspraak voor risico van de laattijdige aanvrager (zie onder meer de uitspraken van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477).
4.2.
Appellante heeft met een verwijzing naar wat zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht geen nieuw licht op de zaak geworpen. De rechtbank heeft alle beroepsgronden besproken en daarover een goed gemotiveerd oordeel gegeven. Er is geen aanleiding in hoger beroep tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellante had in hoger beroep aangekondigd dat zij een medisch onderzoek had aangevraagd bij een deskundige. Op het verzoek van de Raad om (hierover) nadere informatie in te dienen, heeft appellante laten weten dat zij om financiële redenen heeft afgezien van een medisch en/of arbeidskundig onderzoek en heeft zij gesteld dat niet voldaan is aan het beginsel van equality of arms.
4.4.
Dit wordt niet gevolgd. Omdat appellante in beroep ook had gesteld dat sprake was van ongelijkheid in haar proceskansen, heeft de rechtbank aanleiding gezien om een beoordeling te geven over de drie stappen uit het arrest Korošec. De beoordeling van de rechtbank wordt gevolgd en onderschreven. Daarbij is met name van belang dat het Uwv beschikte over informatie van de huisarts, longarts en uroloog en dat appellante in bezwaar een dossier van het ziekenhuis heeft ingediend met daarin informatie van diverse specialisten en onderzoeken over de jaren 1993 tot en met 2018. Al deze informatie is duidelijk en inzichtelijk meegenomen in de beoordelingen door de verzekeringsartsen. Daarmee is het niet aannemelijk dat medische informatie heeft ontbroken. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms. Het door appellante gestelde financiële onvermogen kan om die reden buiten beschouwing worden gelaten (zie de uitspraak van
27 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3457).
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) L.R. Kokhuis