ECLI:NL:CRVB:2021:2303
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanvraag maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning onder de Wmo 2015
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar aanvraag voor een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) was afgewezen. Appellante, geboren in 1972, had eerder een aanvraag ingediend die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. Het college baseerde deze afwijzing op een advies van medisch adviseur B.O. Grunefeld, die concludeerde dat appellante in staat was om huishoudelijke taken zelf uit te voeren, mits dit in een rustig tempo en verdeeld over de week gebeurde. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad overweegt dat het college zich op het eerdere medisch onderzoek kon baseren en dat appellante niet had aangetoond dat haar medische situatie sinds dat onderzoek was gewijzigd. De Raad bevestigt dat het college niet verplicht was om een nieuw medisch onderzoek uit te voeren, aangezien er geen nieuwe relevante informatie was ingediend. Ook het standpunt van het college dat de zoon van appellante als gebruikelijke hulp kan worden ingeschakeld, wordt door de Raad ondersteund. Appellante had niet met objectieve gegevens onderbouwd dat haar zoon niet in staat was om te helpen bij de huishoudelijke taken.
Uiteindelijk concludeert de Raad dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad wijst erop dat de omstandigheden van de zoon van appellante, zoals zijn beschikbaarheid en bereidheid om te helpen, niet voldoende zijn om te concluderen dat het college niet van zijn hulp mocht uitgaan. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 15 september 2021.