ECLI:NL:CRVB:2021:2867
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering met betrekking tot appellant en het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die zich sinds 2011 met rugklachten had ziek gemeld, was in eerste instantie volledig arbeidsongeschikt verklaard. Na herbeoordelingen door het Uwv, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 100% werd vastgesteld, volgde een wijziging in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. In 2018 werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 7 september 2018. Appellant stelde dat er sprake was van een verboden reformatio in peius, omdat zijn uitkering onterecht was verlaagd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld. Tevens werd het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de procedure binnen de redelijke termijn was afgerond. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, bevestigd moest worden en verklaarde het beroep tegen het besluit van 1 juli 2019 ongegrond.