ECLI:NL:CRVB:2021:290

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
19/2687 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag hoepelondersteuning rolstoel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 mei 2019. Appellante had een aanvraag ingediend voor hoepelondersteuning op haar rolstoel, welke door het college van burgemeester en wethouders van Meppel was afgewezen. De Raad oordeelde dat het tijdstip waarop appellante een nader stuk indiende, te laat was om in de beoordeling te worden betrokken, en dat dit stuk buiten beschouwing werd gelaten. Tijdens de zitting verklaarde appellante dat zij geen hoepelondersteuning meer wenste, maar in plaats daarvan een rolstoel met een op de persoon aangepaste zitting, een motor en een joystick. Hierdoor was er geen procesbelang meer voor een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 2687 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 10 februari 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 mei 2019, 18/3216 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Meppel (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.C.A. van Niftrik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2020, gedeeltelijk door middel van beeldbellen. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Niftrik. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Horstmanshoff en C. van Baaren.

OVERWEGINGEN

1. Het college heeft aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening in de vorm van een handbewogen rolstoel verstrekt. Bij besluit van 6 maart 2018, gehandhaafd bij besluit van 14 september 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante om hoepelondersteuning op deze rolstoel afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat het college niet onzorgvuldig heeft gehandeld door zich bij de afwijzing van de aanvraag voor hoepelondersteuning te baseren op het advies van de ingeschakelde medisch adviseur. Het college acht appellante op basis van dit advies in staat om in beperkte mate zelf te kunnen hoepelen. Uit informatie van de revalidatiearts en de fysiotherapeut is geen onmogelijkheid tot hoepelen gebleken. Aan het door appellante overgelegde rapport van JPH consult komt niet de betekenis toe die zij daaraan geeft. Gelet op de hulpvraag, het ingewonnen medische advies en de niet betwiste mogelijkheden van gebruikelijke zorg heeft het college de aanvraag van appellante mogen afwijzen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en - samengevat - aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, dat zij niet in staat is tot hoepelen en dat dus een vorm van hoepelondersteuning noodzakelijk is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting is vastgesteld dat appellante enkele uren voor aanvang van de mondelinge behandeling van deze zaak per fax een nader stuk aan de Raad heeft verzonden, te weten informatie van een ergotherapeut. Dit stuk is daarmee binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn van tien dagen ingediend. De Raad acht het tijdstip waarop dit stuk is ingediend dermate laat dat de goede procesorde zich ertegen verzet dat dit bij de beoordeling wordt betrokken. Het stuk is daarom, zoals ter zitting is besproken, buiten beschouwing gelaten.
4.2.
De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of appellante voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.3.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Raad van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
4.4.
Ter zitting van de Raad heeft appellante verklaard niet langer hoepelondersteuning op haar rolstoel te willen. Zij wenst thans een rolstoel met een op de persoon aangepaste zitting, een motor en een joystick.
4.5.
Nu de gehele procedure uitsluitend ziet op de afwijzing van de aanvraag om hoepelondersteuning en appellante, gelet op haar verklaring ter zitting, deze aangevraagde hoepelondersteuning niet langer wenst, valt niet in te zien dat appellante nog enig belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Ook anderszins is niet gebleken van een dergelijk belang.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en D.S. de Vries en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) A.A.H. Ibrahim