ECLI:NL:CRVB:2021:3262
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging WGA-uitkering in het kader van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv, dat deze heeft vastgesteld op minder dan 35%. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn, met name in verband met de beperking op beoordelingspunt 5.2, dat betrekking heeft op zitten tijdens het werk. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante licht beperkt is geacht, maar dat er voldoende mogelijkheden tot vertreden aanwezig zijn in de geselecteerde functies. De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld en dat de medische en arbeidskundige motivering in hoger beroep voldoende is aangevuld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.992,- bedragen, en het griffierecht van € 174,- moet vergoeden. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.