ECLI:NL:CRVB:2021:764
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bepaling ingangsdatum WAO-uitkering en bijzondere gevallen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van de WAO-uitkering van appellant. Appellant ontving een WAO-uitkering, maar deze werd per 1 augustus 2011 ingetrokken omdat hij zich onttrok aan de tenuitvoerlegging van een straf. Na de verjaring van de straf op 10 mei 2013 verzocht appellant in 2017 om herziening van zijn uitkering. Het Uwv kende hem een uitkering toe vanaf 28 november 2017, maar appellant was van mening dat zijn uitkering eerder, vanaf de verjaring, had moeten ingaan. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv niet op de hoogte was van de verjaring en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het bijhouden van de ontwikkelingen in zijn strafzaak. De Raad bevestigde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de uitkering rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor het bestaan van een bijzonder geval bij appellant ligt. De uitspraak van de rechtbank werd volledig onderschreven, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.