In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn met betrekking tot de verstrekking van maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank had geoordeeld dat de brieven van appellante niet als aanvragen, maar als meldingen moesten worden beschouwd, waardoor het college niet in gebreke was gebleven. De Raad onderschrijft dit oordeel en stelt vast dat appellante niet eerder dan op 10 augustus 2018 een aanvraag heeft ingediend.
De Raad bevestigt dat het college in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat appellante en haar dochter niet in staat zijn om de aan het persoonsgebonden budget (pgb) verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dit oordeel is gebaseerd op het ontbreken van declaraties, het niet aanpassen van de zorgovereenkomst en betalingen boven het geldende tarief. De Raad wijst erop dat de keuzevrijheid voor zorg in natura of pgb niet betekent dat het college verplicht is om een pgb te verstrekken als niet aan de voorwaarden wordt voldaan. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.