ECLI:NL:CRVB:2022:1353
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de kostendelersnorm in relatie tot bijstandsverlening en huurovereenkomsten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijstandsverlening aan appellant, die sinds 9 april 2012 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss had appellant aangemerkt als kostendeler, omdat hij samenwoonde met X, zonder dat er een schriftelijke huurovereenkomst bestond. Appellant stelde dat er wel degelijk een commerciële relatie was, maar de Raad oordeelde dat het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst betekende dat niet voldaan was aan de voorwaarden voor het uitsluiten van een kostendelersrelatie, zoals vastgelegd in artikel 19a van de PW.
De Raad heeft vastgesteld dat de situatie van appellant en X niet als een gezamenlijke huishouding kon worden aangemerkt, maar als een commerciële relatie. Dit werd onderbouwd door het feit dat de huurovereenkomst pas na de uitspraak van de rechtbank was opgemaakt en dat er geen bewijs was van huurbetalingen. De Raad oordeelde dat het college op goede gronden had besloten om de bijstand van appellant te herzien en de kostendelersnorm toe te passen. De beroepsgrond van appellant dat het college het rechtszekerheidsbeginsel had geschonden, werd verworpen, omdat het college niet verplicht was om de bijstand ongewijzigd voort te zetten zonder toepassing van de kostendelersnorm.
De uitspraak bevestigt dat de kostendelersnorm van toepassing is wanneer er geen schriftelijke huurovereenkomst bestaat en dat mondelinge overeenkomsten niet voldoende zijn om een commerciële relatie aan te tonen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.