ECLI:NL:CRVB:2022:1705
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op kinderbijslag en ingezetenschap in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellante recht heeft op kinderbijslag voor het eerste en tweede kwartaal van 2020. De Raad concludeert dat appellante op 1 januari 2020 en 1 april 2020 geen ingezetene van Nederland was, omdat zij op die data nog geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Appellante had op 10 januari 2020 kinderbijslag aangevraagd voor haar kinderen, maar haar aanvraag werd afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op 2 april 2020. Het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing werd door de Svb ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak op 27 juli 2021.
Appellante stelde dat zij vanaf haar aankomst in Nederland in december 2019 ingezetene was, maar de Svb betwistte dit. De Raad overwoog dat de omstandigheden van appellante, zoals het ontbreken van een eigen woonruimte en werk, erop wijzen dat er geen duurzame band met Nederland bestond. De Raad verwijst naar relevante artikelen uit de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en eerdere rechtspraak die de criteria voor ingezetenschap verduidelijken. De Raad concludeert dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor ingezetenschap en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.