ECLI:NL:CRVB:2022:1983

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
20/4487 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van een IVA-uitkering en de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2022, met zaaknummer 20/4487 WIA-T, wordt de weigering van een IVA-uitkering aan appellante besproken. Appellante had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar meldde in mei 2018 een verslechtering van haar gezondheid. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met inachtneming van haar beperkingen belastbaar was, maar geen urenbeperking had opgenomen in de fictieve Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad oordeelt dat het medisch oordeel van het Uwv onvoldoende gemotiveerd is, vooral met betrekking tot de duurzaamheid van de beperkingen van appellante. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, waarbij het Uwv moet motiveren waarom er geen urenbeperking is opgenomen in de FML. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een toereikende motivering bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de toepassing van het beoordelingskader voor de duurzaamheid van beperkingen.

Uitspraak

20 4487 WIA-T

Datum uitspraak: 15 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 november 2020, 19/6467 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.J.A. Vis hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Vis en haar coach [naam coach] . Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellante met ingang van 17 november 2015 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Per 17 juli 2016 is de loongerelateerde WGA-uitkering omgezet in een WGAloonaanvullingsuitkering. Na een herbeoordeling in 2017 is de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 25 oktober 2016 vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
In mei 2018 heeft appellante aan het Uwv gemeld dat haar gezondheid is verslechterd. Naar aanleiding van deze melding heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 november 2018. In deze FML is, net als in de FML van 10 april 2017, geldig vanaf 25 oktober 2016, onder meer een urenbeperking van gemiddeld ongeveer vier uur per dag en tien uur per week opgenomen. Een arbeidsdeskundige heeft onvoldoende passende functies kunnen vinden en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Bij besluit van 4 januari 2019 heeft het Uwv beslist dat de WIA-uitkering van appellante niet wijzigt, omdat zij onveranderd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 januari 2019. Zij is van mening dat zij duurzaam volledig arbeidsongeschikt is en een IVA-uitkering aan haar had moeten worden toegekend. In een rapport van 26 augustus 2019 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt gesteld dat de fysieke beperkingen en de psychische beperkingen als gevolg van de autismespectrumstoornis (ASS) duurzaam zijn. Wat betreft de energetische belastbaarheid is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep met adequate behandeling nog verbetering te verwachten waardoor de in de FML vastgestelde urenbeperking van tien uur per week niet blijvend zal zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een zogenoemde fictieve FML opgesteld waarin uitsluitend de duurzame beperkingen zijn opgenomen. Een urenbeperking is daarbij niet opgenomen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat op basis van deze FML voldoende passende functies kunnen worden geselecteerd en dat uitgaande van die functies de mate van arbeidsongeschiktheid uitkomt op 20,68%. De volledige arbeidsongeschiktheid is daarom niet duurzaam. Bij beslissing op bezwaar van 2 september 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In een tussenuitspraak van 14 april 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk is gemotiveerd. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen de duurzaamheid van de beperkingen van appellante hebben beoordeeld aan de hand van het daarvoor geldende beoordelingskader ‘Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen’. Ook is de motivering door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te algemeen van aard en onvoldoende toegespitst op de feiten en omstandigheden die bij appellante aan de orde zijn en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat de verwachtingen van de ingezette behandeling voor appellante zal zijn en of dit, en in hoeverre, tot verbetering van de energetisch belastbaarheid zal kunnen leiden. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 29 mei 2020 aanvullend gerapporteerd. Appellante heeft hierop gereageerd en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 30 september 2020 nogmaals een rapport uitgebracht.
2.2.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek toereikend is hersteld. Duidelijk is geworden dat het beoordelingskader ‘Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen’ is toegepast en wat de behandeling van appellante inhoudt en wat hiermee wordt beoogd. Het is met name de bedoeling dat de energetische belastbaarheid dankzij de behandeling op termijn verbetert, waardoor appellante meer uren kan werken. Hiermee is voldoende aannemelijk gemaakt dat de (forse) urenbeperking van tien uur per week niet blijvend hoeft te zijn. De optie van een kleinere urenbeperking ligt nog open. Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat appellante niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt is en dus niet in aanmerking komt voor een IVAuitkering.
3.1.
Het hoger beroep van appellante is gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit door de rechtbank. Appellante heeft haar standpunt herhaald dat zij duurzaam volledig arbeidsongeschikt is en een IVA-uitkering aan haar had moeten worden toegekend. Zij heeft aangevoerd dat uit de brieven van haar behandelaren, die zij in beroep heeft ingediend, blijkt dat er geen behandeling is die haar belastbaarheid zou kunnen verbeteren. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante rapporten overgelegd van E.C. van der Eijk, verzekeringsarts van 18 maart 2021 en 17 september 2021. In deze rapporten heeft Van der Eijk gesteld dat het niet realistisch is om te verwachten dat de behandeling die appellante krijgt voor haar ASS zal kunnen leiden tot een verbetering van haar energetische belastbaarheid. Volgens Van der Eijk hangt de beperkte energetische belastbaarheid zeer waarschijnlijk niet samen met de ASS maar met de diverse lichamelijke aandoeningen, met name de nierinsufficiëntie waarvan uit de medische literatuur bekend is dat dit met ernstig energieverlies gepaard kan gaan. Gelet op het verschil in standpunten tussen de verzekeringsartsen van het Uwv en Van der Eijk heeft appellante de Raad verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 mei 2021 en 19 november 2021, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante volledig arbeidsongeschikt is. In geschil is of de volledige arbeidsongeschiktheid moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat appellante op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA- in plaats van een WGAuitkering.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2519) kan in een (bijzonder) geval als het onderhavige, waarin de verzekeringsgeneeskundige beoordeling uitwijst dat sprake is van zeer aanzienlijke en blijvende (arbeids)beperkingen, het Uwv ter onderbouwing van het standpunt dat geen recht bestaat op een IVA-uitkering omdat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, niet volstaan met de enkele inschatting door de verzekeringsarts dat de belastbaarheid op een slechts beperkt (deel)terrein of in een slechts beperkte mate nog zal kunnen verbeteren. Tevens zal in een dergelijk geval aan de hand van een toereikend arbeidskundig onderzoek aannemelijk moeten worden gemaakt dat aan die beperkte verbetering van de belastbaarheid relevantie toekomt voor de beoordeling van de mogelijkheden die de betrokkene heeft om weer aan het arbeidsleven deel te nemen en voor het door hem daaraan te ontlenen verdienvermogen. Indien immers reeds op grond van de door de verzekeringsarts als blijvend beoordeelde beperkingen zou moeten worden geconcludeerd tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, komt aan de voorziene beperkte verbetering van de belastbaarheid geen betekenis toe bij de beantwoording van de vraag of sprake is van volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid in de zin van even vermeld artikel.
4.4.
Gelet op de in 4.3 omschreven rechtspraak van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de bezwaarprocedure een fictieve FML opgesteld en heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzocht wat op basis van deze FML de mate van arbeidsongeschiktheid zou zijn. Dit heeft geleid tot de conclusie dat op basis van de duurzaam geachte beperkingen geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Het geschil spitst zich toe op de vraag of in de fictieve FML met de duurzaam geachte beperkingen terecht geen urenbeperking is opgenomen.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich in haar diverse rapporten op het standpunt gesteld dat van de behandeling in de vorm van cognitieve gedragstherapie en coaching die appellante ten tijde van de beoordeling door het Uwv had in verband met haar ASS, kan worden verwacht dat dit haar psychisch stabieler maakt doordat zij beter leert omgaan met haar beperkingen die voortvloeien uit haar ASS. Tijdens het spreekuur met de verzekeringsarts was al merkbaar dat appellante sinds de behandeling minder recuperatietijd nodig had na blootstelling aan prikkels. Een toename van de psychische stabiliteit in combinatie met een verlaging van de recuperatietijd zal volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een verbetering geven van de energetische belastbaarheid in de vorm van het aantal uren dat appellante per week kan werken. Het is daarom niet aannemelijk dat er blijvend een urenbeperking van tien uur per week zal gelden. Hoeveel uur appellante uiteindelijk zal kunnen werken, is niet bij voorbaat vast te stellen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij komt dat appellante in het verleden in niet passend werk 36 uur per week heeft gewerkt en later geschikt is geacht voor 20 uur per week, waarbij zij niet volledig arbeidsongeschikt was in het kader van de Wet WIA.
4.6.
Deze motivering door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet toereikend. Gelet op het samenstel van de bij appellante bestaande lichamelijke aandoeningen en haar ASS heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit geval niet kunnen volstaan met de stelling dat verwacht mag worden dat de energetische beperkingen die voortvloeien uit de ASS minder zullen worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij immers niet toereikend gemotiveerd in hoeverre er na het intreden van deze te verwachten verbetering van de energetische belastbaarheid nog een urenbeperking resteert op basis van de overige aandoeningen van appellante. Dit geldt vooral omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de beperkingen die voortvloeien uit de lichamelijke aandoeningen duurzaam zijn, waarvoor in 2015 een urenbeperking is aangenomen van twintig uur per week. Deze urenbeperking is vanaf 25 oktober 2016 aangescherpt naar tien uur per week, niet alleen vanwege het feit dat appellante was gediagnosticeerd met ASS, maar ook omdat in het najaar van 2016 nierinsufficiëntie met hypertensie bij haar was vastgesteld. Bij de hier in geding zijnde beoordeling is bovendien, ondanks de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoemde verminderde recuperatietijd na blootstelling aan prikkels, onveranderd uitgegaan van een urenbeperking van tien uur per week. Het feit dat appellante in het verleden met een urenbeperking van twintig uur per week niet volledig arbeidsongeschikt is geacht, betekent niet dat dat per datum in geding ook het geval zou zijn, reeds omdat de FML sindsdien op verschillende aspecten aanzienlijk is aangescherpt. Uit het voorgaande volgt dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medisch oordeel onvoldoende is gemotiveerd en dat dus sprake is van een gebrek in het bestreden besluit.
4.7.
Teneinde te komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit betekent dat het Uwv alsnog op een toereikende wijze, met inachtneming van wat onder 4.6 is overwogen, dient te motiveren dat in de fictieve FML met de duurzaam geachte beperkingen terecht geen urenbeperking is opgenomen, dan wel een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M.E. Fortuin en C. Karman als leden, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2022.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) M.C.G. van Dijk