4.13.Appellant heeft de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in 4.9 tot en met 4.12 niet weersproken. Hiervan uitgaande kan de misbruikintentie van appellant worden voorondersteld. Gelet hierop kan bij de beoordeling of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant in de voorliggende gevallen de bevoegdheid om een geschrift bij het college in te dienen heeft misbruikt, worden aangenomen dat dit het geval is, tenzij aannemelijk is dat een concreet en valide belang bij het indienen hiervan bestaat. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3834 (rechtsoverweging 4.4). Hieruit vloeit voort dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, appellant niet met bewijsstukken hoeft aan te tonen dat in de betreffende maand slechts twee aanvragen door hem zijn gedaan. De door de civiele rechter opgelegde contactbeperking kan er immers alleen toe leiden dat appellant dwangsommen verbeurt bij overschrijding van de door de civiele rechter gestelde limiet. Vergelijk rechtsoverweging 4.2 van de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling. Bijzondere bijstand voor watersysteemheffing (20/4260 PW)
4.14.1.Voor de feiten van deze zaak wordt verwezen naar 1.2.1 en 1.2.2. Ter zitting is gebleken dat appellant nog immer alleen de rechtsgeldigheid van bestreden besluit 2 betwist, omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren tijdens een hoorzitting toe te lichten.
4.14.2.De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant beroep had moeten instellen tegen de beslissing op bezwaar van 9 november 2018, om op die manier de rechtsgeldigheid van dat besluit aan te vechten. Het indienen van een ingebrekestelling en het indienen en handhaven van rechtsmiddelen tegen besluiten op die ingebrekestelling, terwijl appellant de ontvangst van de beslissing op bezwaar van 9 november 2018 niet heeft betwist en het dus ook voor appellant evident duidelijk had moeten zijn dat dit niet de juiste weg was, heeft de rechtbank in combinatie met de onevenredige belasting en de proceshouding van appellant – zoals benoemd in rechtsoverwegingen 14 en 15 van de aangevallen uitspraak (zie onder 2) – in dit geval terecht als misbruik van recht aangemerkt. Van een concreet en valide belang als bedoeld in 4.13 bij het indienen van de ingebrekestelling was evident geen sprake. Daarbij neemt de Raad ook nog de volgende – niet door appellant weersproken – feiten uit de in 4.8 genoemde uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2019 in aanmerking, waaruit onder meer volgt dat de hier voorliggende ingebrekestelling deel uitmaakt van een voortdurende stroom van door appellant bij het dagelijks bestuur ingediende verzoeken, aanvragen, ingebrekestellingen, bezwaren en klachten:
“Bij ISD Bollenstreek staan in de periode 10 februari 2014 tot en met 3 oktober 2018, 390 werkprocessen op naam van [appellant]. Op 29 oktober 2018 waren dat er 424 en op 11 januari 2019, 524. Een cliënt bij ISD Bollenstreek had in 2017 gemiddeld 3,07 werkprocessen op zijn naam staan. [appellant] heeft in de periode 20 februari 2018 tot en met 27 maart 2018, 33 Wob-verzoeken aan ISD Bollenstreek gedaan. In totaal had [appellant] op 3 oktober 2018 106 Wob-verzoeken bij ISD Bollenstreek gedaan. In de periode van 1 januari 2018 tot 6 september 2018 zijn door hem in totaal 116 aanvragen waaronder 60 Wob-verzoeken, alsmede ingebrekestellingen, bezwaren, herzieningsverzoeken, aanvragen en klachten bij ISD Bollenstreek ingediend. [appellant] heeft tegen nagenoeg iedere medewerker van ISD, met wie hij contact heeft gehad, minstens één klacht ingediend, administratief personeel, juristen, consulenten en het managementteam van ISD Bollenstreek, in totaal 24 klachten. In juli 2018 heeft hij binnen één week 19 brieven met verzoeken bij de Afdeling Juridische Zaken van ISD Bollenstreek ingediend.
[appellant] heeft op 14 november 2018 ISD Bollenstreek laten weten dat hij het [e-mailadres] gebruikt. Hij heeft de domeinnaam www.isd-bollenstreek.nl ook geregistreerd. ISD Bollenstreek gebruikt zelf de domeinnaam www.isdbollenstreek.nl. De registratie van de domeinnaam en het door [appellant] gebruikte e-mailadres waren voor ISD Bollenstreek aanleiding om een ingezet mediationtraject te staken. Ter zitting is toegelicht dat [appellant] het gebruik van de website en het mailadres heeft beëindigd na een daartoe strekkende uitspraak van de rechtbank. ISD Bollenstreek heeft toegelicht dat tegen [appellant] ook strafzaken lopen vanwege laster en bedreiging”.
4.14.3.Gelet op het voorgaande heeft appellant de bevoegdheid om een ingebrekestelling in te dienen gebruikt zonder redelijk doel of met een ander doel dan waartoe zij gegeven is, zodanig dat het aanwenden van die bevoegdheid blijk geeft van kwade trouw. Daarom heeft appellant misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid bezwaar te maken en beroep in te stellen, nu dat niet los kan worden gezien van het doel waarmee appellant de ingebrekestelling heeft ingediend. Hieruit volgt dat de rechtbank het beroep in deze zaak terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak moet in zoverre worden bevestigd.
Verrekening vordering met nabetaling (20/4265 PW)
4.15.1.Voor de feiten van deze zaak wordt verwezen naar 1.7.1 tot en met 1.7.3.
4.15.2.De Raad is van oordeel dat in deze zaak sprake is van een concreet en valide belang als bedoeld in 4.13. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Hangende beroep, op 16 oktober 2019, heeft het dagelijks bestuur een nieuw besluit genomen. Hierbij is opnieuw beslist over de vorm van de Bbz-uitkering en de woonkostentoeslag en tevens is bepaald dat appellant recht heeft op een na te betalen bedrag. De nabetaling valt lager uit dan was vastgesteld in het ingetrokken besluit van 15 april 2019, omdat het dagelijks bestuur op de nabetaling een vordering van € 143,- in mindering heeft gebracht. Met die verrekening is appellant het niet eens. Bovendien had de rechtbank het besluit van 16 oktober 2019 op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht bij haar beoordeling moeten betrekking. Dit besluit valt namelijk binnen de grondslag en de reikwijdte van het besluit van 29 april 2019, waarmee het dagelijks bestuur zijn besluit van 15 april 2019 heeft ingetrokken. Het voorgaande maakt dat in deze zaak sprake is van een reëel belang. Misbruik van recht is daarom niet aan de orde. Dit heeft de rechtbank niet onderkend.
4.15.3.Uit 4.15.2 volgt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak in zoverre moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep in deze zaak gegrond verklaren en bestreden besluit 7 vernietigen. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om het geschil definitief te beslechten. Het dagelijks bestuur krijgt dan ook de opdracht om opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 29 april 2019 te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent ook dat het college daarbij het besluit van 16 oktober 2019 moet betrekken en dat appellant in de gelegenheid moet worden gesteld zijn bezwaren tegen de verrekening nog naar voren te brengen.
Ingebrekestelling van 5 februari 2019 (20/4268 PW)
4.16.1.Voor de feiten van deze zaak wordt verwezen naar 1.10.1 en 1.10.2.
4.16.2.Op basis van deze feiten heeft het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant procedures door elkaar haalt.
4.16.3.Het indienen van een bezwaarschrift en het indienen en handhaven van beroep tegen de beslissing op dat bezwaarschrift, terwijl het voor appellant evident duidelijk had moeten zijn dat hij zaken door elkaar haalt, in combinatie met de onevenredige belasting en de proceshouding van appellant in de beroepsfase – zoals benoemd in rechtsoverwegingen 14 en 15 van de aangevallen uitspraak (zie onder 2) – moet in dit geval als misbruik van recht worden aangemerkt. Van een concreet en valide belang als bedoeld in 4.13 bij het maken van bezwaar tegen het besluit van 17 juni 2019 was evident geen sprake.
4.16.4.Gelet op het voorgaande heeft appellant de bevoegdheid om bezwaar te maken gebruikt zonder redelijk doel of met een ander doel dan waartoe zij gegeven is, zodanig dat het aanwenden van die bevoegdheid blijk geeft van kwade trouw. Daarom heeft appellant misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid beroep in te stellen, nu dat niet los kan worden gezien van het doel waarmee appellant het bezwaar heeft ingediend. Hieruit volgt dat de rechtbank het beroep in deze zaak terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak moet in zoverre worden bevestigd.
Bijzondere bijstand voor reiskosten (20/4270 PW)
4.17.1.Voor de feiten van deze zaak wordt verwezen naar 1.12.
4.17.2.De Raad is van oordeel dat in deze zaak ook sprake is van een concreet en valide belang als bedoeld in 4.13. Hierbij is het volgende van belang. Appellant heeft op 26 maart 2019 een zitting bijgewoond bij de rechtbank in een zaak die ging om een afgewezen aanvraag om bedrijfskrediet op grond van de Bbz. In dit verband heeft appellant reiskosten gemaakt. Door voor deze kosten bijzondere bijstand aan te vragen, kan niet worden gezegd dat appellant misbruik heeft gemaakt van recht. Het gaat hier om een reëel belang. Dit heeft de rechtbank niet onderkend.
4.17.3.Uit 4.17.2 volgt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak in zoverre moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep in deze zaak gegrond verklaren en bestreden besluit 12 vernietigen. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om het geschil definitief te beslechten. Het dagelijks bestuur krijgt dan ook de opdracht om opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 24 mei 2019 te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
Beroep niet tijdig beslissen van 7 oktober 2019 (20/4275 PW)
4.18.1.Voor de feiten van deze zaak wordt verwezen naar 1.16.1 tot en met 1.16.3.
4.18.2.Appellant heeft op 7 oktober 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 25 juli 2019. Bij besluit van 26 augustus 2019 had het dagelijks bestuur echter al op dat bezwaarschrift beslist.
4.18.3.Het indienen van een beroepschrift in verband met het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift en het handhaven van die procedure, terwijl het voor appellant evident duidelijk had moeten zijn dat het dagelijks bestuur al op het bezwaarschrift had beslist, ook gegeven de omstandigheid dat appellant de ontvangst van het besluit van 26 augustus 2019 niet heeft betwist, in combinatie met de onevenredige belasting en de proceshouding van appellant – zoals benoemd in rechtsoverwegingen 14 en 15 van de aangevallen uitspraak (zie onder 2) – moet in dit geval als misbruik van recht worden aangemerkt. Van een concreet en valide belang als bedoeld in 4.13 was bij het indienen van voornoemd beroep evident geen sprake.
4.18.4.Gelet op het voorgaande heeft appellant de bevoegdheid om beroep in te stellen gebruikt zonder redelijk doel of met een ander doel dan waartoe zij gegeven is, zodanig dat het aanwenden van die bevoegdheid blijk geeft van kwade trouw. Daarom heeft appellant misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. De rechtbank heeft het beroep in deze zaak terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak moet in zoverre worden bevestigd.
Bijzondere bijstand voor kosten lokale heffing 2019 (20/4284 PW)
4.19.1.Voor de feiten van deze zaak wordt verwezen naar 1.25.
4.19.2.De Raad is van oordeel dat in deze zaak ook sprake is van een concreet en valide belang als bedoeld in 4.13. Door voor de lokale heffingen over het jaar 2019 bijzondere bijstand aan te vragen, kan niet worden gezegd dat appellant misbruik heeft gemaakt van recht. Het gaat hier om een reëel belang. Dit heeft de rechtbank niet onderkend.
4.19.3.Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak in zoverre moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep in deze zaak gegrond verklaren en bestreden besluit 24 vernietigen. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om het geschil definitief te beslechten. Het dagelijks bestuur krijgt dan ook de opdracht om opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 16 juli 2019 te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.