In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van bijstand aan appellant door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. Appellant ontving sinds 16 maart 1992 bijstand, maar na een melding dat hij werkzaamheden verrichtte in een pizzeria, heeft de sociale recherche van de gemeente Heerlen een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek resulteerde in 57 waarnemingen van appellant in de periode van 23 oktober 2017 tot en met 21 februari 2018. Op basis van deze waarnemingen heeft het college de bijstand van appellant per 1 maart 2017 ingetrokken, omdat hij zijn inlichtingenverplichting niet had nageleefd. Appellant stelde dat de waarnemingen een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn recht op privéleven vormden, maar de Raad oordeelde dat de waarnemingen een wettelijke grondslag hadden en niet onevenredig waren in verhouding tot het doel van het onderzoek. De Raad bevestigde de intrekking van de bijstand en wees het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe, waarbij de Staat der Nederlanden werd veroordeeld tot betaling van € 500,- aan appellant. De proceskosten werden vastgesteld op € 379,50.