ECLI:NL:CRVB:2023:1532

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
22 / 1284 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en ingangsdatum bij bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de bijstand voor appellanten, die een aanvraag hebben ingediend voor aanvullende bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft bijstand toegekend met ingang van 9 juni 2021, de datum waarop appellanten zich hebben gemeld. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, omdat zij van mening zijn dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de bijstand met terugwerkende kracht zou moeten worden toegekend. De rechtbank heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard, en appellanten hebben hoger beroep ingesteld.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellanten geen nieuwe feiten of argumenten hebben aangedragen die de eerdere beslissing zouden kunnen onderbouwen. De Raad oordeelt dat de hoofdregel is dat bijstand wordt toegekend met ingang van de datum van de melding, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van deze regel rechtvaardigen. Appellanten hebben aangevoerd dat appellant psychische problemen heeft, maar het rapport van Indigo biedt geen bewijs voor deze claim en is niet relevant voor de periode waar het om gaat. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de toekenning van bijstand met ingang van 9 juni 2021 in stand, zonder recht op bijstand met terugwerkende kracht.

Uitspraak

22/1284 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 april 2022, 21/6053 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 8 augustus 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 21 juni 2021 heeft het college aan appellanten aanvullende bijstand toegekend naar de gehuwdennorm met ingang van 9 juni 2021. Appellanten hebben daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 11 november 2021 (bestreden besluit) bij het besluit gebleven.
Appellanten hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellanten heeft mr. A. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft op 2 juni 2023 een regiebrief aan appellanten gestuurd waarin is beschreven hoe de Raad de zaak ziet en waarin de Raad appellanten in de gelegenheid heeft gesteld om hun standpunt nader te onderbouwen. Appellanten hebben in reactie op de regiebrief laten weten dat zij geen nieuwe feiten of argumenten meer zullen aandragen en dat de zaak zonder een zitting kan worden afgedaan.
Ook het college vond een zitting niet nodig. De Raad heeft de zaak daarom onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet op een zitting behandeld en het onderzoek op 21 juli 2023 met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak om de ingangsdatum van de bijstand. Het college heeft bijstand toegekend met ingang van de datum waarop appellanten zich hebben gemeld voor het aanvragen van bijstand. Dit is de hoofdregel. Appellanten hebben aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan, in afwijking van de hoofdregel, bijstand had moeten worden toegekend met terugwerkende kracht. Net als de rechtbank volgt de Raad hen daarin niet. Naast wat appellanten in beroep al hadden aangevoerd, hebben zij in hoger beroep ook naar voren gebracht dat appellant psychische problemen heeft. Ter onderbouwing hiervan hebben zij een rapport van Indigo ingediend. De Raad oordeelt dat ook hieruit niet blijkt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bijstand met terugwerkende kracht had moeten worden toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft van 19 november 2020 tot 2 juli 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). Vanaf 2 juli 2021 heeft hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen, die werd aangevuld met een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Nadat appellant alsnog een aanvraag hiervoor had ingediend, heeft het Uwv in een besluit van 11 augustus 2021 met terugwerkende kracht vanaf 2 mei 2021 ook een toeslag op de ZW-uitkering aan appellant toegekend.
1.2.
Appellanten hebben zich op 9 juni 2021 gemeld om bijstand aan te vragen en hebben diezelfde dag een aanvraag om aanvullende bijstand ingediend op grond van de Participatiewet (PW), met als gewenste ingangsdatum 1 november 2020.
1.3.
Met het besluit van 21 juni 2021 heeft het college aan appellanten bijstand toegekend met ingang van 9 juni 2021. Met het bestreden besluit is het college bij dit besluit gebleven. Volgens het college zijn er geen bijzondere omstandigheden die maken dat moet worden afgeweken van de hoofdregel dat bijstand wordt toegekend met ingang van de datum van de melding.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft het volgende overwogen. Uit artikel 44, eerste en tweede lid, van de PW volgt dat de bijstand wordt toegekend met ingang van de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Volgens vaste rechtspraak bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Van zulke omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat de betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, of als is gebleken dat de betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden. [1] Het is aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat er bijzondere omstandigheden zijn. [2] De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat in het geval van appellanten geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Niet is gebleken dat zij niet eerder een aanvraag konden indienen. Ongeacht of daadwerkelijk door een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is gezegd dat het aanvragen van bijstand zou leiden tot intrekking van de verblijfsvergunning van appellante, moet de keuze om geen aanvraag om bijstand in te dienen voor rekening en risico van appellanten blijven. [3] Hierbij heeft de rechtbank ook van belang geacht dat appellanten dit niet met het college hebben besproken. De rechtbank heeft tot slot overwogen dat ook de stelling van appellanten dat door de laattijdige aanvraag schulden zijn ontstaan, niet maakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden. [4]
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Uit wat appellanten in hoger beroep naar voren hebben gebracht, begrijpt de Raad dat het hen vooral gaat om de periode van 19 november 2020 tot 2 mei 2021. Appellanten hebben toegelicht dat hun inkomen in deze periode uitsluitend bestond uit de ZW-uitkering van appellant. Doordat het Uwv over deze periode geen toeslag op grond van de TW heeft toegekend, was het gezinsinkomen aanzienlijk lager dan de bijstandsnorm. Dat appellanten niet eerder bijstand hebben aangevraagd, komt doordat een medewerker van de IND tegen appellant heeft gezegd dat het aanvragen van bijstand zou leiden tot intrekking van de verblijfsvergunning van zijn partner. Appellant is hierdoor zo angstig geworden, dat hij geen bijstand aan durfde te vragen. Dit hangt ook samen met de bij appellant bestaande psychische problemen. Appellanten hebben verder toegelicht dat doordat zij moesten rondkomen van een dermate laag inkomen diverse betalingsachterstanden en schulden zijn ontstaan. Gelet op het samenstel van deze omstandigheden, is volgens appellanten weldegelijk sprake van bijzondere omstandigheden die het toekennen van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om toekenning van bijstand met ingang van 9 juni 2021, en daarmee ook de weigering om bijstand toe te kennen over de periode van 19 november 2020 tot 2 mei 2021, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Wat appellanten aanvoeren is in essentie een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom deze gronden niet slagen. Appellanten hebben, ondanks dat in de regiebrief nogmaals de mogelijkheid daartoe is geboden, in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens hen onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Naar aanleiding van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd over de bij appellant bestaande psychische problemen, voegt hij daaraan nog het volgende toe.
4.2.1.
Appellanten hebben naar voren gebracht dat appellant lijdt aan PTSS en een angst- en paniekstoornis en dat hij daardoor extra angstig was geworden door het gesprek met de IND. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben zij een ongedateerd rapport van Indigo ingediend, waarin staat dat appellant blijvende psychische belemmeringen voor (arbeids)ontwikkeling heeft.
4.2.2.
Voor zover appellanten hiermee hebben bedoeld dat sprake is van bijzondere omstandigheden als in de noten vermelde rechtspraak bedoeld, volgt de Raad hen daarin niet. Het rapport van Indigo is opgesteld naar aanleiding van een onderzoek dat is uitgevoerd op 29 maart 2022, dit is ruim na de periode waar het hier om gaat. Bovendien staat in dit rapport dat het niet bedoeld is als een (medische) keuring, maar als een advies over de inzetbaarheid van appellant als werkzoekende. Dat appellant zou leiden aan PTSS en/of een angst- en paniekstoornis blijkt niet uit het rapport van Indigo en is ook niet met andere stukken onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van bijstand met ingang van 9 juni 2021 in stand blijft en appellanten dus geen recht hebben op bijstand met ingang van een eerdere datum.
5. Appellanten krijgen daarom geen vergoeding voor hun proceskosten. Zij krijgen ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van M.V. Kamphuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2023.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) M.V. Kamphuis

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2637.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:174.
3.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 23 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2404.
4.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 27 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3755.