ECLI:NL:CRVB:2023:1748

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
22/1595 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet toewijzing van geambieerde functie aan appellant op basis van leeftijdscriteria en functieduur

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 september 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de staatssecretaris van Defensie om hem de functie van [naam functie 1] niet toe te wijzen. De staatssecretaris had geoordeeld dat appellant niet voldeed aan de eis dat een belangstellende in de rang van adjudant-onderofficier op de peildatum maximaal één functieduur te vervullen heeft tot aan de datum van leeftijdsontslag (LOM). Appellant betwistte deze beslissing en stelde dat de staatssecretaris van een onjuiste datum LOM was uitgegaan. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris terecht de datum in PeopleSoft had gehanteerd en dat er geen bewijs was dat de datum van het LOM voor appellant was vervroegd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.

De Raad overwoog verder dat de functie-eisen die door de staatssecretaris zijn gesteld, objectief gerechtvaardigd zijn en niet in strijd zijn met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbla). De Raad concludeerde dat het maken van onderscheid op basis van leeftijd in dit geval legitiem was, omdat het gericht was op een organisatiebelang. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak bevestigt de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris bij functietoewijzing en de terughoudendheid van de bestuursrechter bij de toetsing van dergelijke besluiten.

Uitspraak

22/1595 MAW
Datum uitspraak: 14 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 april 2022, 21/4071 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 4 december 2020 heeft de staatssecretaris besloten dat de door appellant geambieerde functie van [naam functie 1] bij de Sectie [sectie] van de afdeling [afdeling] van het Dienstencentrum [dienstencentrum] van de Koninklijke Marechaussee niet aan hem wordt toegewezen.
Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt maar de staatssecretaris is met een besluit van 4 mei 2021 (bestreden besluit) bij het niet toewijzen van de functie gebleven.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. D. van Zoelen hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Zoelen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.J. Verdonk.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
De staatssecretaris heeft mogen besluiten om appellant de functie van [naam functie 1] niet toe te wijzen. Dit betekent dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Totstandkoming van het bestreden besluit
1.1. Appellant is voor onbepaalde tijd aangesteld als beroepsmilitair in de rang van adjudantonderofficier en werkt als [naam functie 2] bij de Koninklijke Marechaussee (Kmar).
1.2. Op 13 oktober 2020 heeft appellant zijn belangstelling getoond voor de functie van [naam functie 1] . Dit is een functie waaraan de rang van luitenant is verbonden. Zonder uitgenodigd te zijn voor een gesprek is appellant bij besluit van 4 december 2020 meegedeeld dat het operationeel commando de functie niet aan hem heeft toegewezen. Appellant voldoet niet aan de gestelde eis dat een belangstellende in de rang van adjudant- onderofficier op de peildatum maximaal één functieduur te vervullen heeft tot aan de datum LOM (leeftijdsontslag militairen). Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij voert aan dat bij uitzendingen op verzoek van de militair de datum van het LOM kan worden vervroegd en dat daarmee ten onrechte geen rekening is gehouden. Hij stelt verder dat de staatssecretaris met de gestelde eis van het maximaal vervullen van één functieduur tot aan het LOM handelt in strijd met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbla). Als de toetsing aan de Wgbla niet tot het oordeel leidt dat sprake is van leeftijdsdiscriminatie, vindt appellant dat het hanteren van de functie-eis in zijn geval leidt tot een onevenredige uitkomst.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit juist is. De Raad doet dit aan de hand van de hand van de argumenten die appellant heeft aangevoerd, de hoger beroepsgronden.
4.2.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.3.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage van deze uitspraak.
Datum LOM
4.4.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de staatssecretaris van een onjuiste datum LOM is uitgegaan. De staatssecretaris mocht uitgaan van de datum die als zodanig in PeopleSoft is vermeld. Van een besluit waaruit blijkt dat de datum van het LOM voor appellant is vervroegd, is niet gebleken. Opgemerkt wordt nog dat de door appellant genoemde datum van 25 januari 2026 als vervroegde LOM evenmin tot het door appellant gewenst resultaat zou hebben geleid, omdat ook dan niet aan de gestelde functie-eis zou zijn voldaan.
Wgbla (leeftijdsdiscriminiatie)
4.5.1.
De door appellant geambieerde functie is een functie binnen het functiegebied van luitenant . In de vacaturetekst is benoemd welke belangstellenden voor de functie in beschouwing worden genomen. Als eerste zijn genoemd belangstellenden in de rang van luitenant . Bij het ontbreken van een geschikte kandidaat uit die groep zullen in tweede instantie belangstellenden in de rang van adjudant-onderofficier, zoals appellant, in beschouwing worden genomen. Zij moeten dan wel op de peildatum onder meer nog maximaal één functieduur te vervullen hebben tot aan datum LOM.
4.5.2.
Door het hanteren van de functie-eis van het maximaal één functieduur te vervullen hebben tot aan datum LOM kunnen, bij het ontbreken van belangstellenden in de rang van luitenant , in dit geval uitsluitend adjudant-onderofficieren van een zekere leeftijd aan de gestelde eis voldoen. Daargelaten of er sprake is van een direct of indirect onderscheid naar leeftijd, is een dergelijk onderscheid niet verboden als dit objectief gerechtvaardigd is. Het moet dan zijn gericht op een legitiem doel en het gemaakte onderscheid moet een passend en noodzakelijk middel zijn om dat doel na te streven [1] .
4.5.3.
Uit de stukken en de op de zitting gegeven toelichting komt naar voren dat het stellen van de functie-eis is ingegeven door de omstandigheid dat de staatssecretaris in het kader van de functietoewijzing, vanuit het oogpunt van organisatiebelang, zeer terughoudend is als het gaat om de ‘aanmaak’ van nieuwe luitenants . De achterliggende gedachte hierbij is dat de staatssecretaris zich achteraf niet geconfronteerd wil zien met een militair die na de vervulling van de functie niet herplaatsbaar is. De potentiële sollicitanten in de rang van adjudant- onderofficier beschikken mogelijkerwijs wel over voldoende specifieke kennis, ervaring en vaardigheden om aan de betreffende functie voldoende invulling te kunnen geven, maar zij beschikken niet over een officiersopleiding. Zij kunnen dan ná het einde van de functievervulling niet worden geplaatst op een andere luitenantsfunctie, omdat zij daarvoor de vereiste achtergrond (opleiding) missen.
4.5.4.
Het onder 4.5.3. omschreven organisatiebelang is aan te merken als een legitiem doel. Aan dit doel ontbreekt het oogmerk van verboden onderscheid. Het door de staatssecretaris gekozen middel is passend en noodzakelijk om dat doel te bereiken. Militairen die bij het starten in de functie nog slechts één functieduur te vervullen hebben tot aan datum LOM hoeven na het einde van de functievervulling niet herplaatst te worden, omdat ze met (leeftijds)ontslag gaan. Van andere middelen die hetzelfde doel bereiken en niet tot een onderscheid leiden, is niet gebleken. De Raad oordeelt dan ook dat er sprake is van een objectieve rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid. Daarmee is van schending van de Wgbla geen sprake.
Het evenredigheidsbeginsel
4.6.1.
Het al dan niet toewijzen van een functie, met inbegrip van de te hanteren functie-eisen, berust op een discretionaire bevoegdheid. Volgens vaste rechtspraak [2] brengt dit mee dat de toetsing door de bestuursrechter van de gebruikmaking van die bevoegdheid terughoudend is.
4.6.2.
Appellant heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Dit beginsel is verwoord in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De wijze waarop de bestuursrechter een besluit aan het evenredigheidsbeginsel toetst, is afhankelijk van een veelheid aan factoren en bij de toetsing spelen geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid een rol. Dit heeft de Raad eerder in een andere uitspraak overwogen. [3] Appellant heeft tijdens de zitting meegedeeld dat de beoordeling aan het evenredigheidsbeginsel beperkt kan blijven tot de vraag of het bestreden besluit in het geval van appellant leidt tot een onevenwichtige uitkomst, omdat de geschiktheid en noodzakelijkheid al onderdeel zijn van de toetsing aan de Wgbla. Wat appellant in dit kader heeft aangevoerd, te weten dat er uiteindelijk iemand op de functie is geplaatst die niet vanuit de KMar komt, maar vanuit de Luchtstrijdkrachten, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een onevenwichtige uitkomst.
Conclusie en gevolgen
5.1.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de staatssecretaris heeft mogen besluiten de functie van [naam functie 1] niet aan appellant toe te wijzen.
5.2.
Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet als voorzitter en L.M. Tobé en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2023.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) E.P.J.M Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid
Artikel 1
In deze wet wordt verstaan onder:
a. onderscheid: direct en indirect onderscheid, alsmede de opdracht daartoe;
b. direct onderscheid: indien een persoon op grond van leeftijd op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld;
c. indirect onderscheid: indien een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaalde leeftijd in vergelijking met andere personen bijzonder treft.
Artikel 3
Onderscheid is verboden bij:
a. de aanbieding van een betrekking en de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking;
(…)
Artikel 7
1. Het verbod van onderscheid geldt niet indien het onderscheid:
(…)c. anderszins objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
(…)
Algemeen militair ambtenarenreglement
Artikel 17. Functietoewijzing en ontheffing uit de functie
1. Functietoewijzing en ontheffing uit een functie geschiedt door Onze Minister.
2. De functie wordt voor drie jaar toegewezen. De duur van de functievervulling kan met instemming van de militair worden verlengd tot een maximum van vijf jaar.
3. De militair is gehouden de hem toegewezen functie te vervullen.
4. In het laatste jaar van de functievervulling bedoeld in het tweede lid is de militair beschikbaar voor functietoewijzing.
5. Na ontheffing uit de functie volgt in beginsel functietoewijzing of bestemming voor een functieopleiding.
6. Indien de militair buiten staat is de hem toegewezen functie te vervullen, kunnen daaraan door Onze Minister consequenties worden verbonden.
7. In afwijking van het tweede lid kan voor bij ministeriële regeling aan te wijzen specifieke functiegroepen de functievervullingsduur worden vastgesteld tot een maximum van zeven jaar. In geval van een afwijkende functievervullingsduur van meer dan vijf jaar, kan tevens een van het vierde lid afwijkende termijn worden vastgesteld tot een maximum van vier jaar.
8. In afwijking van het vierde en het zevende lid is een militair gedurende de gehele duur van de functievervulling beschikbaar voor een functietoewijzing indien er sprake is van een bevordering als bedoeld in artikel 24.
Artikel 19. Opbouw van kennis en ervaring
1. Om voor een functie in aanmerking te komen voldoet de militair aan de gestelde eisen over de opbouw van kennis, ervaring en vaardigheden.
2. Tot de in het eerste lid bedoelde eisen worden in ieder geval gerekend:
a. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste bekwaamheden en vooropleidingen;
b.de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste ervaring;
c. de eventuele voor de functievervulling en voor bepaalde functiegroepen vereiste competenties;
d. de eventuele functionele eisen ten aanzien van de lichamelijke geoefendheid.
Artikel 20. Beslissing tot functietoewijzing
1. Bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende factoren:
a. de noodzaak van een voortdurende taakvervulling door de krijgsmacht en in samenhang daarmee van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle functies;
b. de door de militair kenbaar gemaakte voorkeur; met inachtneming van artikel 28a;
c. de beschikbaarheid van de militair;
d. de uit een oogpunt van opbouw van kennis en ervaring wenselijke spreiding van de loopbaan van de militair over verschillende functies;
e. de bekwaamheid en de geschiktheid van de militair voor de functie.
(…)

Voetnoten

1.Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wgbla.
2.Uitspraak van de CRvB van 29 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3769.
3.Uitspraak van de CRvB van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2207.