4.3.Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
Kan het recht op bijstand worden vastgesteld?
4.4.1.Appellant heeft aangevoerd dat hij de rekeningen bij de SNS-bank een aantal jaren voordat hij in de bijstand kwam, heeft geopend ten behoeve van de kinderen van zijn toenmalige partner. De bedoeling was dat appellant op de spaarrekeningen maandelijks een bedrag zou gaan sparen voor deze kinderen. Aan de spaarrekeningen is een betaalrekening gekoppeld, omdat het niet mogelijk was om uitsluitend twee spaarrekeningen te openen. Omdat de relatie kort na het openen van de drie rekeningen bij de SNS-bank is verbroken, heeft appellant de rekeningen nooit gebruikt. Bij de aanvraag om bijstand in 2014 was appellant deze rekeningen al vergeten. Het gaat volgens appellant om slapende bankrekeningen waarop hij nooit geld heeft gestort. Appellant meent dat hij dit aannemelijk heeft gemaakt met de eerder overgelegde jaaroverzichten en met de in hoger beroep overgelegde brieven van de SNS-bank van 12 december 2022 en met een afschrift van de aanvraag bij de SNS-bank om transactieoverzichten van de bankrekeningen. Appellant heeft erop gewezen dat uit de brieven van 12 december 2022 volgt dat er geen transacties hebben plaatsgevonden op de rekeningen.
4.4.2.Ter zitting heeft het college erkend dat aannemelijk is dat op de spaarrekeningen geen middelen hebben gestaan die van belang zijn voor het recht op bijstand. In geschil is dus nog of appellant aannemelijk heeft gemaakt dat hij ook op de betaalrekening in de te beoordelen periode geen middelen heeft ontvangen die van invloed kunnen zijn op de bijstand.
4.4.3.De Raad ziet bij beoordeling van deze beroepsgrond aanleiding om een onderscheid te maken tussen twee (groepen van) perioden, te weten de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 (periode 1) en de periode van 6 mei 2014 tot en met 31 december 2014 en van 1 januari 2019 tot en met 12 september 2019 (periode 2).
4.4.4.Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld kan het recht op bijstand over deze periode wel worden vastgesteld. Daarbij is het volgende van belang. Appellant heeft consequent verklaard dat op de betaalrekening bij de SNS-bank nooit geld heeft gestaan en dat dit een slapende rekening was. Appellant heeft uitgelegd dat hij de betaalrekening heeft geopend ten behoeve van de spaarrekeningen voor de kinderen van zijn toenmalige partner en dat die spaarrekeningen niet zijn gebruikt vanwege de relatiebreuk. Dat op de spaarrekeningen geen voor de bijstand relevante middelen hebben gestaan staat, gelet op wat in 4.4.2 is overwogen, vast. Uit de door appellant overgelegde jaaroverzichten van 2015 tot en met 2018 volgt verder dat in die jaren de betaalrekening per jaar uitsluitend een negatief begin- en eindsaldo had. Bovendien kan uit deze overzichten worden afgeleid dat een aantal jaar achter elkaar het verschil tussen het jaarlijkse begin- en eindsaldo exact het bedrag aan debetrente is geweest dat appellant verschuldigd was vanwege roodstand. Uit het door appellant in hoger beroep overgelegde afschrift van een verzoek aan de SNS-bank volgt dat appellant bij die bank een overzicht heeft opgevraagd van de transacties op de betaalrekening vanaf 1 januari 2016. In de brief van de SNS-bank van 12 december 2022, waarvan appellant stelt dat het een reactie is op zijn verzoek, staat dat in de periode waarover appellant heeft verzocht om een overzicht er geen bij- of afschrijvingen op zijn rekening hebben plaatsgevonden en het daarom niet mogelijk is een overzicht te maken. Hoewel het college er terecht op heeft gewezen dat uit de brief van 12 december 2022 niet duidelijk volgt dat deze betrekking heeft op het verzoek om een overzicht van de transacties op de betaalrekening, is de Raad van oordeel dat op basis van al het voorgaande - in onderlinge samenhang bezien - voldoende aannemelijk is geworden dat appellant in deze periode op de betaalrekening geen middelen heeft ontvangen die van invloed zijn op de bijstand. Dit betekent dat appellant over deze periode volledig recht had op bijstand, want het college heeft geen andere grond voor intrekking of herziening gesteld.
4.4.5.Over periode 2 komt de Raad tot een ander oordeel. Appellant heeft over de jaren 2014 en 2019 geen jaaroverzichten van de betaalrekening overgelegd, zodat geen inzicht bestaat in de begin- en eindsaldi over deze jaren alsmede in de over deze jaren eventueel verschuldigde debetrente. Het verzoek aan de SNS-bank om transactieoverzichten ziet niet op 2014. Hoewel dat verzoek wel betrekking heeft op 2019 is dit, ook in samenhang bezien met de brief van 12 december 2022, onvoldoende voor de conclusie dat het recht op bijstand over deze periode kan worden vastgesteld.
4.5.1.Appellant heeft aangevoerd dat de terugvordering is verjaard en dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.
4.5.2.De beroepsgrond van appellant dat de terugvordering is verjaard, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraakis de verjaringstermijn voor het nemen van een besluit tot terugvordering van bijstand vijf jaar en vangt deze aan op het moment dat het bestuursorgaan bekend is geworden met feiten of omstandigheden op grond waarvan voldoende duidelijk is dat een besluit inzake terugvordering in de rede ligt. Uit de in het dossier aanwezige stukken kan worden afgeleid dat het college in 2019 bekend is geworden met het bestaan van de rekeningen bij de SNS-Bank. Het college heeft in datzelfde jaar het besluit tot terugvordering genomen. Van verjaring is dus geen sprake.
4.5.3.Het betoog van appellant dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien slaagt evenmin, reeds omdat appellant niet heeft onderbouwd waarom hij meent dat sprake is van dringende redenen.
De conclusie over vaststelling van het recht op bijstand en de terugvordering