ECLI:NL:CRVB:2023:1913

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
20/477 WSF-W2, 23/1256 WSF-W & 23/1622 WSF-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wraking in hoger beroep tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Op 4 oktober 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een verzoek om wraking indiende tegen de behandelend rechter in haar hoger beroep tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Verzoekster had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 december 2019. Dit hoger beroep was geregistreerd onder nummer 20/477 WSF. In een eerdere beslissing van 6 juni 2023 had de wrakingskamer een verzoek om wraking van verzoekster afgewezen.

Verzoekster had op 1 en 5 september 2023 om uitstel van de zitting op 6 september 2023 verzocht, maar dit verzoek werd afgewezen. Kort voor de zitting op 6 september 2023 diende verzoekster een wrakingsverzoek in, omdat zij vond dat de behandelend rechter vooringenomen was. De behandelend rechter gaf aan niet in de wraking te berusten.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat verzoekster met haar wrakingsverzoek evident misbruik maakte van het wrakingsmiddel. Dit werd onderbouwd door het feit dat verzoekster eerder een vergelijkbaar verzoek had ingediend en dat haar argumenten feitelijke grondslag misten. De Raad besloot het verzoek om wraking niet in behandeling te nemen en bepaalde dat een volgend verzoek om wraking van verzoekster in deze zaken ook niet in behandeling zou worden genomen.

De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, bestaande uit voorzitter E. Dijt en de leden E.C.E. Marechal en J.J. Janssen, in aanwezigheid van griffier I. van der Hout. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.

Uitspraak

20.477 WSF-W2, 23/1256 WSF-W, 23/1622 WSF-W

Datum beslissing: 4 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 december 2019, 19/604, in het geding tussen verzoekster en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister). Dit hoger beroep is bij de Raad geregistreerd onder nummer 20/477 WSF.
Bij beslissing van 6 juni 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:1045) heeft de wrakingskamer een verzoek om wraking van verzoekster van 28 maart 2023 in zaak 20/477 WSF afgewezen.
Verzoekster heeft hoger beroepen ingesteld tegen de onderscheiden uitspraken van de rechtbank Den Haag van 9 maart 2023, 19/3196 en 20/130, in gedingen tussen verzoekster en de Minister. Deze hoger beroepen zijn bij de Raad geregisterd onder nummers 23/1256 WSF en 23/1622 WSF.
Bij brief van 14 augustus 2023 heeft de Raad aan partijen in zaak 20/477 WSF medegedeeld dat het hoger beroep zal worden behandeld ter zitting op 6 september 2023 door mr. J. Brand, lid van de enkelvoudige kamer (behandelend rechter). Bij brief van 17 augustus 2023 is aan partijen meegedeeld dat de zaken 23/1256 WSF en 23/1622 WSF ter zitting op 6 september 2023 door de behandelend rechter zullen worden behandeld.
Verzoekster heeft op 1 september 2023 en 5 september 2023 verzocht om uitstel van de zitting op 6 september 2023. De behandelend rechter heeft dat verzoek bij brief van 6 september 2023 afgewezen. Deze brief vermeldt als reden voor de afwijzing dat verzoekster bij brief van 14 augustus 2023 is uitgenodigd voor de behandeling van zaak 20/477 WSF op 6 september 2023, dat zij heeft verzocht om de zaken 23/1256 WSF en 23/1622 WSF gevoegd met zaak 20/477 WSF te behandelen en dat haar daarom aansluitend op de uitnodiging van 14 augustus 2023 bij brief van 17 augustus 2023 is meegedeeld dat ook de zaken 23/1256 WSF en 23/1622 WSF op 6 september 2023 worden behandeld.
Verzoekster heeft op 6 september 2023 kort voor de zitting verzocht om wraking van de behandelend rechter.
De behandelend rechter heeft bij brief van 15 september 2023 op het verzoek gereageerd en te kennen gegeven niet in de wraking te berusten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.2.
Artikel 8:18, vierde lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter in geval van misbruik kan bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen.
1.3.
Artikel 3, vierde lid, aanhef en onder g, van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022 bepaalt dat de wrakingskamer, zonder daartoe een zitting te houden, kan beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het verzoek evident blijk geeft van misbruik van het wrakingsmiddel.
2. Verzoekster heeft naar voren gebracht dat de behandelend rechter vooringenomen is. Dat leidt verzoekster af uit het feit dat geen uitstel is verleend voor de behandeling van zaak 20/477 WSF ter zitting op 6 september 2023.
3. Uit de gang van zaken en de motivering van het verzoek volgt dat verzoekster met haar verzoek om wraking evident misbruik maakt van het wrakingsmiddel. Hierbij is het volgende van belang.
3.1.
Verzoekster heeft in zaak 20/477 WSF op 28 maart 2023 kort voor de op die dag geplande zitting een wrakingsverzoek gedaan, vanwege het niet verlenen van uitstel voor die zitting. Dat wrakingsverzoek is afgewezen. Vervolgens is in zaak 20/477 WSF een nieuwe zitting gepland op 6 september 2023. Partijen zijn hiervoor bij brief van 14 augustus 2023 uitgenodigd.
3.2.
Verzoekster heeft gevraagd om ter zitting van 6 september 2023 tevens de zaken 23/1256 WSF en 23/1622 WSF te behandelen. Dat verzoek is gehonoreerd en aan partijen is bij brief van 17 augustus 2023 medegedeeld dat ook die zaken tijdens de zitting van 6 september 2023 worden behandeld.
3.3.
Verzoekster legt aan haar huidige wrakingsverzoek ten grondslag dat ten onrechte geen uitstel is verleend voor de behandeling ter zitting van zaak 20/477 WSF. Zij voert hiertoe aan dat zij de brief van 14 augustus 2023 niet heeft ontvangen en dat zij daarom te weinig tijd heeft gehad om die zaak voor te bereiden. Verzoekster heeft dit wrakingsverzoek op 6 september 2023 kort voor de zitting ingediend, nadat haar telefonisch was medegedeeld dat ook zaak 20/477 WSF op zitting zou worden behandeld.
3.4.
Uit het dossier volgt dat de stellingen van verzoekster feitelijke grondslag missen. De zaken 23/1256 WSF en 23/1622 WSF zijn immers juist aan de zitting van 6 september 2023 toegevoegd nadat verzoekster dat had gevraagd. Dit heeft zij gedaan nadat zij ervan op de hoogte was geraakt dat zaak 20/477 WSF op 6 september 2023 ter zitting zou worden behandeld. Dat aan verzoekster op enig moment zou zijn medegedeeld dat op de zitting van 6 september 2023 alleen de zaken 23/1256 WSF en 23/1622 WSF zouden worden behandeld blijkt nergens uit en ligt ook niet in de rede.
3.5.
Gelet op het voorgaande en nu verzoekster voor de tweede keer in korte tijd net voor de zitting een wrakingsverzoek indient, wordt geconcludeerd dat zij hiermee evident misbruik maakt van het wrakingsmiddel. Het wrakingsmiddel is immers niet bedoeld om behandeling ter zitting op een geplande zittingsdag te verhinderen. Het verzoek wordt daarom niet in behandeling genomen.
4. Gelet op wat onder 3 tot en met 3.5 is overwogen bestaat tevens aanleiding gebruik te maken van de in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om te beslissen dat een volgend verzoek van verzoekster om wraking in deze zaken niet in behandeling wordt genomen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bepaalt dat het verzoek niet in behandeling wordt genomen;
- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking van verzoekster in de betrokken zaken niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door E. Dijt als voorzitter en E.C.E. Marechal en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) I. van der Hout