In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een aanvraag om bijstand door appellante, die door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem buiten behandeling was gesteld omdat zij niet de gevraagde bankafschriften had overgelegd. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het prematuur zou zijn ingediend. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is vastgesteld dat de bestuursrechter de tijdigheid van bezwaar niet ambtshalve mag beoordelen, ongeacht of het bezwaar te laat of te vroeg is ingediend. Hierdoor is de aangevallen uitspraak vernietigd.
De Raad heeft vervolgens de inhoudelijke beslissing van het college beoordeeld. Het college had de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van het niet overleggen van de gevraagde gegevens. De Raad oordeelt dat appellante wel degelijk verplicht was om de bankafschriften over te leggen, aangezien deze informatie essentieel is voor de beoordeling van haar financiële situatie en recht op bijstand. De Raad concludeert dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld en verklaart het beroep ongegrond. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante en moet het griffierecht worden terugbetaald.