Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De aanvraag werd oorspronkelijk afgewezen op 12 mei 2011, omdat appellant meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Appellant stelt dat er bij de beoordeling in 2011 relevante aspecten van zijn belastbaarheid zijn gemist, met name in verband met psychische klachten die zouden wijzen op schizofrenie. De rechtbank Rotterdam heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van de eerdere besluitvorming terecht heeft afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 22 mei 2024 behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.B.B. Beelaard, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.M. Breevoort. De Raad concludeert dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de eerdere beslissing te herzien. De Raad volgt de argumentatie van het Uwv en de rechtbank dat er geen bewijs is dat appellant op zijn achttiende jaar al beperkingen ondervond als gevolg van schizofrenie. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige in te schakelen af. De afwijzing van het verzoek om terug te komen van de weigering van de Wajong-uitkering blijft in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.