ECLI:NL:CRVB:2024:1325
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om kinderbijslag over het derde kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Appellante, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft kinderbijslag aangevraagd voor de periode van het derde kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022. De Svb heeft het verzoek afgewezen op de grond dat appellante op de peildatum van die kwartalen nog geen ingezetene van Nederland was en geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 17 mei 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar gemachtigde en de Svb werd vertegenwoordigd door J.Y. van den Berg. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op de relevante peildata, 1 juli 2021, 1 oktober 2021 en 1 januari 2022, nog geen duurzame band met Nederland had. Appellante was in juni 2021 met haar kinderen naar Nederland gekomen, maar had geen vaste woonruimte en verbleef tijdelijk bij kennissen en in een hotel. De Raad oordeelde dat de omstandigheden niet voldoende waren om appellante als ingezetene aan te merken, ondanks haar inschrijving bij de gemeente en het feit dat haar kinderen naar school gingen.
De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de afwijzing van de kinderbijslag in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.