ECLI:NL:CRVB:2024:1390

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
23/3198 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op ANW-uitkering en terugwerkende kracht na overlijden echtgenoot

In deze zaak gaat het om de vraag of appellante recht heeft op een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (ANW) met terugwerkende kracht vanaf een datum eerder dan 1 november 2016. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante geen recht heeft op een eerdere uitkering. De rechtbank had eerder vastgesteld dat appellante vanaf 1 november 2016 recht heeft op de ANW-uitkering, maar de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellante had in 2004 bij haar aanvraag niet vermeld dat zij arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Pas in 2018 heeft zij haar medische situatie toegelicht, maar de Raad oordeelt dat de Svb niet verantwoordelijk is voor de foutieve informatie die door appellante of een derde is verstrekt. De Raad concludeert dat er geen sprake is van een onmiskenbaar onjuist besluit van de Svb en dat appellante niet kan terugkomen op de eerdere besluiten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

23/3198 ANW
Datum uitspraak: 11 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2023, 20/206 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of appellante recht heeft op de haar toegekende nabestaandenuitkering met een verdere terugwerkende kracht dan vanaf 1 november 2016. De Raad oordeelt dat appellante daar geen recht op heeft.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 mei 2024. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante is geboren in 1960 en woont in Marokko. In 1996 is appellante getrouwd met [naam echtgenoot], geboren in 1930. De echtgenoot van appellante is op [datum] 2003 overleden.
1.2.
Appellante heeft op 24 december 2003 een nabestaandenuitkering op grond van de ANW [1] aangevraagd. Met het besluit van 26 maart 2004 heeft de Svb deze aanvraag afgewezen. De reden van de afwijzing was dat appellante niet een minderjarig kind verzorgt of meer dan 45% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft op 29 november 2005 opnieuw een ANW-uitkering aangevraagd, maar de Svb heeft die aanvraag afgewezen met een besluit van 20 januari 2006.
1.3.
Op 26 oktober 2017 heeft appellante opnieuw een ANW-uitkering aangevraagd. Met een besluit van 4 januari 2018 heeft de Svb ook die aanvraag afgewezen. Tegen dat besluit heeft appellante bezwaar gemaakt, waarbij zij heeft betoogd dat zij arbeidsongeschikt is. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft op verzoek van de Svb vervolgens onderzoek gedaan naar de arbeidsongeschiktheid van appellante en vastgesteld dat appellante vanaf [datum] 2003 meer dan 45% arbeidsongeschikt is. Met een besluit van 10 december 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb appellante met ingang van 1 november 2017 een ANW-uitkering toegekend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en vastgesteld dat appellante vanaf 1 november 2016 recht heeft op de ANW-uitkering. De rechtbank heeft geoordeeld dat onmiskenbaar vast staat dat het besluit van 26 maart 2004 onjuist is. In dat besluit staat immers dat appellante niet meer dan 45% arbeidsongeschikt is, terwijl zij niet in staat wordt geacht om ten minste 55% van haar inkomen te verdienen. Daarom moet volgens de rechtbank worden beoordeeld in hoeverre op grond van de beleidsregel SB1076 met terugwerkende kracht op dat besluit terug moet worden gekomen. Daarvoor is relevant of sprake is van een fout van de Svb of van appellante. De rechtbank is van oordeel dat bij het nemen van het besluit uit 2004 niet onderkend is dat appellante arbeidsongeschikt was, maar volgens de rechtbank is dit niet het gevolg van een fout van de Svb, maar van appellante. De rechtbank vindt namelijk dat het voor rekening en risico van appellante komt dat het aanvraagformulier onjuist is ingevuld door iemand die haar daarbij heeft geholpen. Verder is volgens de rechtbank niet gebleken van een bijzonder geval waarin de ANW-uitkering met terugwerkende kracht van meer dan één jaar moet worden toegekend.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het standpunt van de Svb
3.2.
De Svb is het eens met de vaststelling van de rechtbank dat appellante vanaf 1 november 2016 recht heeft op de ANW-uitkering.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante niet eerder dan vanaf 1 november 2016 recht heeft op de ANW-uitkering. De Raad doet dit aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De Svb heeft in zijn besluit van 26 maart 2004 eerder vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een ANW-uitkering in verband met het overlijden van haar echtgenoot op [datum] 2003. Dat besluit staat in rechte vast, omdat appellante daartegen geen bezwaar heeft gemaakt.
4.2.
De Svb heeft beleidsregels ontwikkeld voor de beoordeling van een verzoek om terug te komen van een besluit dat in rechte vaststaat. In deze beleidsregels SB1076 is, voor zover van belang in deze zaak, het volgende opgenomen. Als geen sprake is van een wijziging van omstandigheden of van nieuwe feiten, is de Svb bevoegd om het verzoek om herziening over de periode voor de datum van ontvangst van het verzoek, zonder nader onderzoek af te wijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit, tenzij dit evident onredelijk is. De Svb acht het evident onredelijk om zonder terugwerkende kracht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit als de Svb uit wat belanghebbende in zijn herzieningsverzoek aanvoert, concludeert dat dit besluit onmiskenbaar onjuist is. Als sprake is van een onmiskenbaar onjuist besluit, kan de uitkering met een terugwerkende kracht van één jaar worden herzien indien de onjuistheid van een eerder besluit niet is te wijten aan een fout van de Svb en met een terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar indien de onjuistheid het gevolg is van een fout van de Svb.
4.3.
Van een onjuist besluit als gevolg van een fout van de Svb is volgens het beleid sprake als de Svb op basis van de gegevens die ten tijde van de toekenning beschikbaar waren of die bij een normaal onderzoek van de Svb beschikbaar zouden zijn geweest, de uitkering correct had kunnen vaststellen aan de hand van de toen geldende wetgeving en beleidsregels, en de belanghebbende alle relevante informatie tijdig heeft verstrekt. De Svb verhoogt de uitkering in dergelijke gevallen ambtshalve of op verzoek met volledig terugwerkende kracht, echter tot een maximum van vijf jaar. Deze termijn wordt berekend vanaf het moment waarop de Svb haar fout heeft geconstateerd, dan wel de betrokkene een verzoek om herziening heeft ingediend. In overige gevallen wordt de uitkering met analoge toepassing van artikel 33, vierde lid, van de ANW verhoogd met een terugwerkende kracht van een jaar.
4.4.
Als volgens de regels beschreven in beleidsregels SB1070 en SB1071 sprake is van een bijzonder geval waarin het van hardheid zou getuigen om de terugwerkende kracht tot een jaar te beperken, komt de Svb met volledig terugwerkende kracht terug van haar besluit, echter met een maximum van vijf jaar. De Svb toetst eerst of er sprake is van een bijzonder geval. Alleen als dit het geval is, is de Svb bevoegd de uitkering met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar toe te kennen. Van deze bevoegdheid maakt de Svb alleen gebruik als het van hardheid zou getuigen, de terugwerkende kracht tot één jaar te beperken. Het genoemde beleid is eerder niet op bezwaren van de Raad gestuit. [2] Er bestaat geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen.
4.5.
Van een onmiskenbaar onjuist besluit als gevolg van een fout van de Svb is naar het oordeel van de Raad geen sprake. Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb [3] verstrekt de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Vastgesteld moet worden dat appellante, bij haar aanvraag om een ANW-uitkering in 2004, op het aanvraagformulier van 12 februari 2004 de vraag: “Bent u naar uw mening door ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk ongeschikt voor het verrichten van arbeid buiten uw eigen huishouden” met nee heeft beantwoord. Hierdoor had de Svb geen aanleiding om onderzoek te laten doen naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante ten tijde van het overlijden van haar echtgenoot. Pas in het bezwaar in 2018 heeft appellante haar medische situatie toegelicht, waardoor de Svb aan het Uwv heeft gevraagd om onderzoek te doen naar de mate van arbeidsongeschiktheid. Doordat appellante in 2004 niet vermeld heeft dat zij arbeidsongeschikt is, is feitelijk sprake van een fout van appellante of van een derde indien het aanvraagformulier door iemand anders is ingevuld. Het onjuist of onvolledig invullen door een derde in opdracht van appellante is een omstandigheid die voor risico van appellante is.
4.6.
Verder kan de enkele stelling van appellante dat de Svb haar niet goed heeft geholpen niet aangemerkt worden als een bijzonder geval als hiervoor bedoeld. Nu geen sprake is van een bijzonder geval, komt de Raad aan de vraag naar de mogelijke financiële hardheid niet toe.
4.7.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de ingangsdatum van de toekenning van de ANW-uitkering van appellante terecht niet eerder is gesteld dan op 1 november 2016.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en H. Lagas en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) M. Dafir

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 33 ANW
1. De Sociale verzekeringsbank stelt op aanvraag vast of recht op nabestaanden- of wezenuitkering bestaat.
(…)
3. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld formulier.
4. Het recht op uitkering wordt niet vastgesteld over perioden gelegen voor één jaar voorafgaand aan de dag waarop de Sociale verzekeringsbank de aanvraag om uitkering heeft ontvangen. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van de eerste volzin.

Voetnoten

1.Algemene nabestaandenwet.
2.Zie de uitspraak van 17 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1387.
3.Algemene wet bestuursrecht.