4.5.Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. De Raad zal het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaren. Dit besluit, waarbij de weigering van het Uwv om het besluit van 29 november 2019 tot toerekening van de WGA-uitkering van werkneemster aan appellante vanaf 3 december 2019 tot 1 maart 2020 te herzien, is gehandhaafd, zal wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd. Het Uwv moet opnieuw op het bezwaar van appellante beslissen en daarbij een belangenafweging maken met inachtneming van wat in 4.3 is overwogen.
5. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Omdat het hoger beroep slaagt, moet het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.
7. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,-) en op € 1.268,75 in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na tussenuitspraak en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,-). Voor wat betreft de schriftelijke zienswijze en het verschijnen ter zitting is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht met de onder Procesverloop genoemde zaken, zodat de vergoeding hiervoor ((€ 437,50 + € 875,-) x 1,5 = € 1.968,75 / 5 =) € 393,75 bedraagt. De totale vergoeding is € 3.018,75 voor verleende rechtsbijstand.