ECLI:NL:CRVB:2024:2254

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
24/161 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde ANW-uitkering en de beoordeling van dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de terugvordering van een onverschuldigd betaalde ANW-uitkering door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante, die sinds december 2017 een ANW-uitkering ontvangt, heeft wijzigingen in haar inkomsten niet tijdig doorgegeven. De Svb heeft daarop een bedrag van € 5.936,68 teruggevorderd over de periode van augustus 2018 tot en met maart 2019. Appellante stelde dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de Raad oordeelde dat de Svb geen dringende reden had hoeven aan te nemen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Limburg, die de terugvordering over augustus 2018 niet in stand hield, maar de terugvordering over de overige maanden wel terecht achtte. De Raad benadrukte dat appellante niet kon vertrouwen op de juistheid van haar uitkering, omdat zij de Svb niet had geïnformeerd over haar gewijzigde inkomsten. De Svb had bovendien nieuwe beleidsregels geïntroduceerd die rekening houden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de omstandigheden van de betrokkene. De Raad concludeerde dat de terugvordering in stand blijft en dat appellante geen recht heeft op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

24/161 ANW, 24/600 ANW
Datum uitspraak: 21 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 december 2023, 19/3172 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de vraag of de Svb terecht een bedrag aan onverschuldigd betaalde ANW-uitkering heeft teruggevorderd, of dat er dringende redenen zijn om van terugvorderen af te zien. De Raad komt tot het oordeel dat de Svb geen dringende reden heeft hoeven aan te nemen in de omstandigheden van het geval.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.J.T.J. Meuwissen, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Svb heeft op 29 januari 2024 een nieuw besluit genomen. Appellante heeft tegen dit besluit beroepsgronden ingediend.
Partijen hebben vragen van de Raad beantwoord.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 augustus 2024. Voor appellante is mr. Meuwissen verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans en mr. N. Zuidersma-Hovers.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt vanaf december 2017 een ANW [1] -uitkering. Bij het bepalen van de hoogte van de uitkering wordt rekening gehouden met het inkomen van appellante. Tot 1 december 2018 bestond dat inkomen uit loon. Vanaf die datum ontvangt appellante een WIA [2] -uitkering.
1.2.
Aanvankelijk stuurde appellante loonstroken naar de Svb om de hoogte van haar inkomen te bepalen. Op 5 september 2018 is met appellante telefonisch afgesproken dat ze niet iedere maand loonstroken hoeft in te dienen, maar dat gerekend wordt met een geschat inkomen van € 797,10 bruto per maand. Besproken is dat als haar loon op dat niveau blijft, de ANWuitkering niet te hoog wordt vastgesteld.
1.3.
Op 10 september 2018 heeft de Svb de hoogte van de ANW-uitkering over augustus 2018 bepaald. De Svb heeft daarbij aangekondigd dat na een half jaar zal worden gecontroleerd of het genoten inkomen overeenkomt met het geschatte inkomen. Appellante is er op gewezen dat zij nieuwe inkomsten en wijzigingen in haar inkomsten binnen vier weken dient door te geven aan de Svb om te voorkomen dat zij teveel of te weinig ANW-uitkering krijgt.
1.4.
De Svb heeft in april 2019 het inkomen van appellante gecontroleerd over de periode augustus 2018 tot en met maart 2019. Daarbij is gebleken dat appellante vanaf augustus 2018 maandelijks meer heeft verdiend dan het geschatte inkomen van € 797,10. Ook is gebleken dat appellante vanaf december 2018 geen inkomsten uit arbeid heeft, maar een WIA-uitkering ontvangt. De Svb heeft hierop met een besluit van 15 april 2019 de ANW-uitkering van appellante herzien met ingang van augustus 2018. Hiertegen is geen bezwaar gemaakt.
1.5.
Met een tweede besluit van 15 april 2019 heeft de Svb € 5.936,68 van appellante teruggevorderd over de periode van augustus 2018 tot en met maart 2019. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft de Svb met een besluit van 22 oktober 2019 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Daaraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat de Svb verplicht is onverschuldigd betaalde uitkeringsbedragen terug te vorderen en dat geen sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. De terugvordering heeft niet alleen betrekking op het lopende belastingjaar, zodat de Svb de schuld niet netto kan terugvorderen.
1.6.
Op verzoek van appellante heeft de Svb de invordering van de teveel betaalde ANWuitkering opgeschort tijdens de bezwaarprocedure. De Svb heeft met een besluit van 4 november 2019 vastgesteld dat appellante het te veel ontvangen bedrag van € 5.936,68 in één jaar moet terugbetalen. Appellante is tegen het besluit van 4 november 2019 opgekomen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en geoordeeld dat de terugvordering over de maand augustus 2018 betreft niet in stand kan blijven, omdat appellante erop mocht vertrouwen dat de uitkering voor deze maand juist was vastgesteld. De terugvordering over de periode van september 2018 tot en met maart 2019 acht de rechtbank wel terecht. De rechtbank heeft de Svb opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit en een proceskostenveroordeling uitgesproken. Tevens heeft de rechtbank een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft het besluit van 4 november 2019 bij het beroep betrokken en dit besluit in stand gelaten.
Nieuwe beslissing op bezwaar
3.1.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft op 29 januari 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. Met dit besluit is de terugvordering verminderd naar € 5.790,06, omdat de terugvordering over de maand augustus 2018 is komen te vervallen. De Svb heeft de in bezwaar gemaakt kosten vergoed. Verder staat in dit besluit dat de Svb met appellante heeft afgesproken dat zij het nog te betalen bedrag in 36 maanden zal terugbetalen.
Het standpunt van appellante
3.2.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens voor zover de terugvordering over de periode van 1 september 2018 tot en met maart 2019 juist is geacht. Ook is appellante het niet eens met de hoogte van de proceskostenveroordeling in beroep. Appellante kan zich ook niet vinden in bestreden besluit 2. Wat zij hiertegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De wettelijke regels die voor de beoordeling van deze belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De Raad beoordeelt de aangevallen uitspaak. De Raad doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Ook moet de Raad een oordeel geven over bestreden besluit 2. De Svb is met dit besluit namelijk niet volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante, zodat dit besluit met toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb [3] mede in de beoordeling wordt betrokken. De procedure heeft geen betrekking op wat over de invordering is overwogen in het besluit van 29 januari 2024, nu appellante het hier mee eens is. [4]
Juridisch kader:
uitleg begrip dringende redenen in de rechtspraak verruimd
4.2.
De ANW-uitkering die onverschuldigd is betaald moet door de Svb op grond van artikel 53 van de ANW worden teruggevorderd. De Svb kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. [5]
4.2.1.
In een tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft de Raad zijn uitleg van het begrip “dringende redenen” verruimd. [6] De Raad ziet de dringende redenen (voortaan) als een open norm waarbinnen het bestuursorgaan, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Bij de beoordeling of sprake is van dringende redenen moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Het bestuursorgaan zal zich rekenschap moeten geven van de gevolgen die de herziening en terugvordering voor de betrokkene hebben. Verder heeft de Raad in deze uitspraak overwogen dat de dringende redenen bij de herziening en de terugvordering dezelfde inhoud hebben en dat beleidsregels om in geval van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien, zijn aan te merken als binnenwettelijk beleid.
Nieuwe beleidsregels Svb
4.2.2.
Bij de herziening en intrekking van een uitkering ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht hanteert de Svb vanaf 8 maart 2024 nieuwe beleidsregels, die zijn opgenomen in SB1407. De Svb heeft te kennen gegeven dit nieuwe, soepelere beleid toe te passen in alle zaken waarin het besluit nog niet rechtens onaantastbaar is. Volgens de Svb sluit dit beleid goed aan bij de nieuwe uitleg van het begrip dringende reden. Dit geldt in het bijzonder voor de volgende punten van het beleid:
Bij een verlaging of intrekking van de uitkering houdt de Svb rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De Svb maakt een onderscheid tussen drie situaties die in de uitvoeringspraktijk veel voorkomen: een schending van de inlichtingenplicht, een onjuist besluit door een fout van de Svb en nabetaling door een andere instantie. Hierdoor houdt de Svb al vaak rekening met de oorzaak van de herziening.
Het beleid kent een evenredigheidstoets waarbij de Svb meeweegt in welke mate de Svb of betrokkene een verwijt kan worden gemaakt. Bij deze evenredigheidstoets weegt de Svb omstandigheden mee die in het beleid over de drie situaties nog niet aan bod zijn gekomen, zoals een trage besluitvorming door de Svb.
4.2.3.
De Svb heeft verder te kennen gegeven dat wordt gewerkt aan een aanpassing van het begrip ‘dringende reden’ in het terugvorderingsbeleid (SB1114). Aanleiding voor deze aanpassing vormt de overweging van de Raad in de eerder genoemde tussenuitspraak dat de dringende redenen in de herzienings- en terugvorderingsbepaling eenzelfde inhoud heeft. Daarnaast zal in het nieuwe beleid ook worden verwerkt dat de Svb in uitzonderingsgevallen al in de terugvorderingsfase rekening houdt met ernstige financiële gevolgen van een terugvordering. In afwachting van de aanpassing van het beleid hanteert de Svb de vaste gedragslijn dat de dringende reden toets bij de terugvordering op dezelfde wijze wordt uitgevoerd als bij de herziening.
4.2.4.
In een andere uitspraak van heden [7] heeft de Raad geoordeeld dat de Svb met de nieuwe beleidsregel SB1407 in zijn algemeenheid een invulling aan de bepalingen over de dringende reden heeft gegeven die strookt met wat in de tussenuitspraak van 18 april 2024 is beoogd. Beleidsregel SB1407 voorziet erin dat tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald de relevante feiten en omstandigheden zodanig worden gewogen dat die afweging een toetsing aan het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel in het algemeen zal kunnen doorstaan. Daarnaast voorziet de beleidsregel in een structurele toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Bij die beoordeling is de mate waarin de betrokkene en de Svb een verwijt kan worden gemaakt van belang. Verder acht de Raad in het licht van de genoemde tussenuitspraak de vaste gedragslijn van de Svb bij de terugvordering juist. Dit geldt ook voor het in uitzonderingsgevallen in de terugvorderingsfase rekening houden met ernstige financiële gevolgen van een terugvordering.
Toepassing door de Svb van de nieuwe gedragslijn in het geval van appellante
4.3.
Volgens de Svb geeft de nieuwe gedragslijn geen aanleiding om tot een andere uitkomst te komen. De belangrijkste reden van de teveelbetaling was gelegen in het feit dat appellante niet aan de Svb heeft doorgegeven dat zij vanaf november 2018 een WIA-uitkering is gaan ontvangen en zij een ontslagvergoeding heeft ontvangen van haar werkgever. Volgens de Svb heeft appellante er niet van uit kunnen gaan dat zij de wijzigingen in haar inkomsten niet heeft hoeven melden. De terugvordering kan niet aan de Svb worden verweten. Van onredelijk traag handelen of onevenredig lang stilzitten door de Svb is geen sprake. De Svb is in deze situatie van mening dat de mate van terugwerkende kracht van de herziening van de ANWuitkering van appellante en de daaruit voortvloeiende terugvordering van teveel ontvangen bedragen niet onevenredig is. Van bijzondere financiële omstandigheden die ertoe nopen de terugvordering te beperken of sociale decompensatie is volgens de Svb niet gebleken.
Beoordeling van de beroepsgronden
4.4.
Appellante is het niet eens met de terugvordering. Een deel van de gronden ziet op het herzieningsbesluit van 15 april 2019. Omdat tegen dit besluit geen rechtsmiddelen zijn ingesteld, staat echter vast dat een deel van de ANW-uitkering onverschuldigd is betaald. Uitsluitend tegen het terugvorderingsbesluit van dezelfde dag is bezwaar gemaakt. Dit is gedaan door een professioneel gemachtigde, zodat ervan uit mag worden gegaan dat appellante alleen tegen dat besluit bezwaar heeft willen maken. De beroepsgronden van appellante die zien op de overwegingen die alleen ten grondslag liggen aan het herzieningsbesluit, zoals de berekening van het inkomen, zullen daarom niet worden betrokken in de beoordeling. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien zal, zoals uit het weergegeven juridische kader volgt, wel rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de herziening heeft plaatsgevonden. De toets van de dringende reden in de herzienings- en terugvorderingsbepaling heeft immers eenzelfde inhoud. [8] Bij de beoordeling of sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien moet daarom niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan.
Kon appellante erop vertrouwen dat haar uitkering juist was vastgesteld?
4.5.
Appellante heeft zich beroepen op het vertrouwensbeginsel. Zij voert aan dat de Svb op de hoogte was van haar inkomen en dus kon controleren of de uitkering te hoog was. In september 2018 heeft de Svb laten weten na zes maanden te zullen controleren of haar uitkering juist was vastgesteld. Bij het uitblijven van een besluit in maart 2019 mocht appellante erop vertrouwen dat de uitkering ongewijzigd zou blijven.
4.5.1.
Deze grond slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat appellante aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [9] Op 5 september 2018 is met appellante afgesproken dat zij niet iedere maand loonstroken hoefde in te dienen en dat gerekend zou worden met een geschat inkomen van € 797,10 bruto per maand. Besproken is dat als haar loon op dat niveau zou blijven, de ANW-uitkering niet te hoog zou zijn. Vervolgens is op 10 september 2018 aangekondigd dat ieder half jaar zou worden gecontroleerd of het genoten inkomen overeenkomt met het geschatte inkomen en is appellante er op gewezen dat zij nieuwe inkomsten en wijzigingen in haar inkomsten binnen vier weken diende door te geven om te voorkomen dat teveel of te weinig ANW-uitkering zou worden uitbetaald. Vervolgens heeft appellante in maart 2019 bericht gekregen dat zij teveel ANW-uitkering had ontvangen door haar gewijzigde inkomsten.
4.5.2.
Nu appellante de Svb niet heeft geïnformeerd over de wijzigingen in haar inkomen, heeft zij er niet op kunnen vertrouwen dat zij het juiste bedrag kreeg uitbetaald. Op zich is het juist dat de Svb ook informatie van de Belastingdienst ontvangt. Appellante is echter in verschillende besluiten geadviseerd de Svb direct te informeren over wijzigingen in het inkomen omdat de informatie van de Belastingdienst de Svb met vertraging bereikt. Appellante kon dan ook begrijpen dat het niet direct melden van wijzigingen in het inkomen ertoe zou kunnen leiden dat zij teveel ANW-uitkering ontving en dat een terugvordering zou kunnen volgen. Het niet direct informeren van de Svb over de hoogte van haar inkomen of de wijziging in de aard van het inkomen komt daarmee voor rekening van appellante.
Heeft de Svb voldoende rekening gehouden met alle omstandigheden?
4.6.
Appellante heeft aangevoerd dat de Svb alleen het nettobedrag mag terugvorderen en dus had moeten afzien van het terugvorderen van de bruto-uitkering. Haar kan namelijk niet worden verweten dat de terugvordering is ontstaan en ook niet dat de terugvordering niet al is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. Meer in het algemeen heeft appellante gesteld dat haar financiële en sociale problemen een dringende reden vormen om van terugvordering af te zien. Appellante stelt dat zij met de informatie die ze heeft gegeven over haar persoonlijke situatie voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een sociale en financiële decompensatie. Zij heeft deze gronden niet kunnen onderbouwen vanwege het medisch beroepsgeheim dat geldt voor haar behandelaars.
4.6.1.
Deze grond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan wat onverschuldigd is betaald in beginsel bruto worden teruggevorderd, indien de terugvordering betrekking heeft op een belastingjaar dat reeds is verstreken, aangezien het op grond van de fiscale wetgeving dan voor het bestuursorgaan niet meer mogelijk is om de ingehouden loonheffing met de fiscus te verrekenen. [10] De Svb heeft overeenkomstig beleidsregel SB1250 niet netto teruggevorderd, omdat de loonheffing niet meer kon worden verrekend met de loonheffingen die de Svb afdraagt aan de Belastingdienst. De vraag is dan of de Svb in wat appellante heeft aangevoerd een dringende reden heeft moeten zien om geheel of gedeeltelijk van (bruto) terugvordering af te zien. [11]
4.6.2.
Naar het oordeel van de Raad is dit niet het geval. Naast wat is overwogen in 4.5.1 en 4.5.2 is van belang dat van onredelijk traag handelen of onevenredig lang stilzitten door de Svb geen sprake is. Verder is van belang dat in het algemeen de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voor bij de invordering of verrekening voordoen. In bijzondere omstandigheden, waar op het moment van het nemen van het terugvorderingsbesluit al voorzienbaar is dat dit voor een betrokkene ernstige financiële gevolgen zal hebben, dient de Svb deze omstandigheden reeds op dat moment mee te wegen. Uit wat appellante heeft aangevoerd en wat op zitting is besproken volgt niet dat sprake is van een dergelijke situatie. Ook overigens heeft de Svb in de door appellante aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om geheel of voor een deel af te zien van terugvordering.
Heeft de rechtbank de proceskosten onjuist vastgesteld?
4.7.
Tot slot heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank de proceskosten onjuist heeft vastgesteld. Deze grond slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het invorderingsbesluit dat voorlag zag op de aflossingscapaciteit en de mate waarin appellante deze maandelijks moest benutten. Deze elementen werden niet aangetast door het laten vervallen van de terugvordering over augustus 2018. De rechtbank heeft dus met juistheid geen proceskostenvergoeding voor het beroep tegen het invorderingsbesluit toegekend. De kosten die appellante heeft gemaakt in bezwaar zijn bij bestreden besluit 2 vergoed. Appellante heeft verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de reiskosten van appellante in beroep niet heeft vergoed. Uit de stukken blijkt echter niet dat appellante in beroep daarom heeft verzocht. De rechtbank heeft de proceskosten daarom juist vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep tegen de uitspraak slaagt niet, evenmin als het beroep tegen bestreden besluit 2. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, voor zover aangevochten. Bestreden besluit 2 blijft in stand, zodat de terugvordering van de teveel betaalde ANWuitkering over de periode van september 2018 tot en met maart 2019 in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak en het beroep tegen bestreden besluit 2 niet slagen, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 29 januari 2024 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. Gijzen en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) S.S. Blok

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleid

Artikel 18 van de Algemene nabestaandenwet
1. Op de nabestaandenuitkering wordt inkomen in mindering gebracht.
2. In afwijking van het eerste lid wordt van het inkomen uit arbeid buiten aanmerking gelaten:
a. een bedrag gelijk aan 50% van het bruto-minimumloon, alsmede
b. voor zover het inkomen uit arbeid meer bedraagt dan het in onderdeel a bedoelde bedrag, een derde gedeelte van dat meerdere.
Artikel 19 van de Algemene nabestaandenwet
1. De nabestaandenuitkering wordt bij wijziging van het inkomen herzien. Deze herziening gaat in op de eerste dag van de maand waarin die wijziging zich voordoet.
Artikel 35, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet
De nabestaande, het ouderloos kind en zijn wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 49 of 57 de uitkering wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt uitbetaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 53 van de Algemene nabestaandenwet
1. De uitkering op grond van deze wet die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 34 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de nabestaande of het ouderloos kind of zijn wettelijke vertegenwoordiger, of de instelling aan welke ingevolge artikel 49 of 57 de uitkering wordt uitbetaald, teruggevorderd. (…)
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien.
Wijze van terugbetaling (Beleidsregel SB1250)
(…)
Het te veel of ten onrechte betaalde wordt teruggevorderd op basis van bruto bedragen. Indien echter verrekening van de ingehouden loonheffing kan plaatsvinden met de nog door de SVB aan de Belastingdienst af te dragen heffingen, wordt beleidsmatig het netto te veel betaalde bedrag teruggevorderd. Deze situatie doet zich slechts voor indien de terugvordering betrekking heeft op het lopende belastingjaar en voor zover terugbetaling geheel zal plaatsvinden in het lopende belastingjaar. Indien derhalve de periodieke verrekening zich zal uitstrekken over meer dan één belastingjaar zal de gehele verrekening bruto plaatsvinden.
Verlaging of intrekking van de uitkering (Beleidsregel SB1407)

Dringende reden in de AOW, Anw, AKW, Participatiewet, Remigratiewet en OBR

De SVB herstelt een wijziging die gevolgen heeft voor betalingen die in het verleden zijn gedaan in beginsel met volledig terugwerkende kracht. Dit doet de SVB ook als er geen wijziging is opgetreden, maar bijvoorbeeld door een fout van de SVB de uitkering in het verleden verkeerd is vastgesteld. De SVB ziet geheel of gedeeltelijk af van verlaging of intrekking van de uitkering over het verleden, als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Verlaging of intrekking over perioden in het verleden

Als de SVB een uitkering verlaagt of intrekt over een periode in het verleden, houdt de SVB rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Beleid
De SVB heeft beleid ontwikkeld voor 3 situaties die veel voorkomen:
1. Betrokkene heeft de mededelingsplicht geschonden. De uitkering wordt dan verlaagd of ingetrokken met een terugwerkende kracht van maximaal 5 jaar. Als betrokkene grove schuld heeft aan het niet nakomen van de mededelingsplicht, is de terugwerkende kracht maximaal 10 jaar. In geval van opzet is de terugwerkende kracht maximaal 20 jaar.
2. Door een fout van de SVB is een onjuist besluit genomen. De uitkering wordt dan zonder terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken.
In geval van een ‘kenbaar evidente fout’ wordt de uitkering wel met een terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken. De mate van terugwerkende kracht is een percentage van de periode waarover de SVB te veel uitkering heeft betaald, namelijk:
  • 25% en maximaal 5 jaar als betrokkene de fout uit eigen beweging meldt aan de SVB;
  • 50% en maximaal 5 jaar als betrokkene heeft verzuimd de fout aan de SVB te melden;
  • 75% en maximaal 10 jaar als betrokkene grove schuld heeft aan het niet melden van deze fout;
  • 100% en maximaal 20 jaar als betrokkene met opzet de fout niet aan de SVB heeft gemeld.
Of sprake is van een ’kenbaar evidente fout’ beoordeelt de SVB aan de hand van de communicatie tussen de SVB en de individuele betrokkene. Daarnaast is van belang welk besluit betrokkene van de SVB mocht verwachten op grond van de door hem verstrekte informatie. De SVB verwacht wel van betrokkene dat hij de brieven van de SVB zorgvuldig leest, maar niet dat hij de inhoud van de brieven controleert aan de hand van de wet- en regelgeving, de beleidsregels en de website van de SVB.
3. Betrokkene ontvangt met terugwerkende kracht een nabetaling van een andere instantie. In dat geval wordt de uitkering met dezelfde terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken.

Evenredigheidstoets

Ook ziet de SVB geheel of gedeeltelijk af van de voorgenomen verlaging of intrekking als de bijzondere omstandigheden van het geval ertoe leiden dat de mate van terugwerkende kracht onevenredig is. Bij deze beoordeling hecht de SVB belang aan:
  • de mate waarin de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt; en
  • de mate waarin de SVB een verwijt kan worden gemaakt.

Voetnoten

1.Algemene nabestaandenwet.
2.Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Artikel 4:125, tweede lid, van de Awb.
5.Artikel 53, eerste en vijfde lid, van de ANW.
6.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
7.CRvB 21 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2140.
8.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
9.CRvB 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.
10.CRvB 18 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1142.
11.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726, punt 4.4.1.