ECLI:NL:CRVB:2024:341

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
22/2638 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van niet-duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren in 2001, had op de datum in geding, 6 mei 2020, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij stelde dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen had door psychische aandoeningen. Het Uwv concludeerde echter dat, hoewel appellant op die datum geen arbeidsvermogen had, het niet uitgesloten was dat zijn mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst konden ontwikkelen. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat de situatie van appellant niet duurzaam was, en dat hij daarom niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat de beoordeling van duurzaamheid van arbeidsvermogen een inschatting is van de kansen op verbetering op de datum in geding, en dat achteraf gebleken verbeteringen geen rol spelen in deze beoordeling. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de eerdere oordelen konden weerleggen, waardoor het hoger beroep niet slaagde en de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef.

Uitspraak

22/2638 WAJONG
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2022, 21/5451 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op 6 mei 2020, de dag waarop de aanvraag is ontvangen (datum in geding), duurzaam niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld en de gronden van het beroep aangevuld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 januari 2024. Voor appellant is mr. Kuit verschenen. Ook waren de vader en moeder van appellant aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2001, heeft met een door het Uwv op 6 mei 2020 ontvangen formulier een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat bij appellant sprake is van psychische aandoeningen als gevolg van trauma. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de kinder- en jeugdpsychiater en de verpleegkundige van 14 november 2017. Het Uwv heeft na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat appellant weliswaar geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 31 augustus 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 29 september 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het volgende overwogen.
2.1.
Appellant en het Uwv zijn het erover eens dat appellant op de datum in geding geen arbeidsvermogen had. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv terecht heeft geoordeeld dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant niet als duurzaam kan worden gezien.
2.2.
De rechtbank vindt dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, heeft een psychiatrisch rapport over appellant laten opmaken, is bij de hoorzitting van 1 maart 2021 aanwezig geweest en heeft aanvullend medisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien op een begrijpelijke manier uitgelegd hoe hij tot zijn oordeel is gekomen dat appellant op termijn arbeidsvermogen zoals bedoeld in de Wajong zal hebben. Hij heeft daarbij verwezen naar het rapport van de kinder- en jeugdpsychiater die appellant uitgebreid heeft onderzocht. In dat rapport staat dat de klachten van appellant met verschillende behandelingen, therapieën en het gebruik van medicatie kunnen verminderen. Ook de beroepsgrond van appellant, dat inmiddels is gebleken dat appellant helemaal niet in staat is om arbeidsvermogen te ontwikkelen, slaagt niet. De vraag of appellant op de datum in geding in een situatie verkeert waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet kunnen ontwikkelen, moet worden beantwoord aan de hand van de gegevens die bekend zijn op die datum of daarna over die datum bekend zijn geworden. Het gaat om een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op dat moment, waarbij de omstandigheid dat – achteraf bezien – die verbetering niet heeft plaatsgevonden geen rol mag spelen. [1] De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding een deskundige te benoemen.
2.3.
De rechtbank vindt dat ook het arbeidskundig onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het arbeidskundig oordeel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 september 2021 op inzichtelijke wijze toegelicht waarom hij van oordeel is dat appellant in staat is om arbeidsvermogen te ontwikkelen. Hierbij is van belang dat de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gebaseerd op het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat verschillende behandelingen de mogelijkheden van appellant kunnen verbeteren, in welk oordeel de rechtbank meegaat.
2.4.
De rechtbank volgt de conclusie van het Uwv dat niet is uitgesloten dat appellant nog ontwikkelmogelijkheden heeft waardoor het ontbreken van arbeidsvermogen (nog) niet als duurzaam kan worden gezien. De Wajong-uitkering is terecht afgewezen.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft herhaald dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om in redelijkheid te kunnen concluderen dat hij op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontwikkelen. Appellant heeft al veel langer ernstiger beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Ook nu nog (zes jaar na juli 2016) heeft hij ‘ernstige klachten, angst, dwang en bizarre angsten die psychotisch aandoen’. Verder volgt uit de brief van zorgbedrijf I-psy van 11 augustus 2020 dat appellant vanwege de complexiteit van zijn problematiek daar niet in behandeling kan worden genomen. Appellant heeft een bewindvoerder en er is een mentorschap ingesteld.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant op de datum in geding geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant op die datum geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.2.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [2] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [3] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een
arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen [4] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [5] [6]
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Wat hij in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken in de aangevallen uitspraak en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt het oordeel van de rechtbank, dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat op de datum in geding niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellant zich konden ontwikkelen, tot het zijne. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Dat namens appellant ter zitting is benadrukt dat, ondanks behandelingen door een psycholoog en psychiater, ook sinds de uitspraak van de rechtbank geen verbetering van de mogelijkheden van appellant heeft plaatsgevonden, geeft de Raad geen reden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad verwijst hierbij nogmaals naar zijn vaste rechtspraak. [7] De vraag of appellant op de datum in geding verkeerde in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen, moet beantwoord worden aan de hand van de gegevens die bekend waren op de datum in geding of nadien over die datum bekend zijn geworden. Het gaat om een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op dat moment. De omstandigheid dat achteraf bezien die verbetering niet heeft plaatsgevonden speelt daarbij geen rol. Ook in hoger beroep heeft appellant geen nieuwe gegevens ingebracht die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op de datum in geding.
4.5.
Gelet op 4.3 en 4.4 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant op de datum in geding niet duurzaam was en appellant daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en D.S. de Vries en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S.C. Scholten

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.”

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 16 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2507.
2.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
3.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
4.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
5.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.
6.Zie de uitspraak van de Raad van 15 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:508.
7.Zie onder meer de uitspraken van 16 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2507 en 13 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:70.