Uitspraak
SAMENVATTING
WW-uitkering. Appellante wil hierover een oordeel van de Raad, ook al is deze uitkering later ingetrokken en is haar alsnog een ZW-uitkering over dezelfde periode toegekend. De Raad oordeelt dat appellante geen belang heeft bij het hoger beroep. Een principieel belang is onvoldoende om procesbelang aan te nemen. De door appellante gestelde immateriële schade heeft zij niet onderbouwd, zodat ook hierin geen procesbelang is gelegen.
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
ZW-uitkering gegrond verklaard en dat besluit herroepen. Appellante heeft per 24 november 2020 onveranderd recht op ZW-uitkering.
ZW-uitkering ontving, geconfronteerd met een lage WW-uitkering. Per 1 maart 2021 is zij weliswaar gaan werken, maar zij wist niet of zij dit werk vol zou kunnen houden. Als zij haar baan zou verliezen, zou zij weer terugvallen op de lage WW-uitkering. Door haar onzekere inkomenspositie voelde zij zich genoodzaakt maatregelen te treffen en de huur van haar woning op zeggen en te verhuizen. Hoewel het Uwv het WW-dagloon naar de letter in overeenstemming met het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen heeft vastgesteld, is appellante van mening dat wetshistorische interpretatie dan wel het evenredigheidsbeginsel in haar geval tot een andere uitkomst had moeten leiden.
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover die strekt tot de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding;
- verklaart het hoger beroep voor het overige niet-ontvankelijk.