ECLI:NL:CRVB:2024:912
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om compensatie van transitievergoeding wegens niet voldoen aan wettelijke voorwaarden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om compensatie van een door appellante betaalde transitievergoeding. De Raad oordeelde dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:673e, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat vereist dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd na het verstrijken van de termijn van twee jaar van het opzegverbod tijdens ziekte, zoals bedoeld in artikel 7:670, eerste en elfde lid, van het BW. De appellante had een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangen voor een werkneemster die wegens ziekte uitgevallen was. De Raad concludeerde dat de situatie van appellante, waarin de werkneemster na een verkorte wachttijd een IVA-uitkering ontving, geen bijzondere omstandigheden opleverde die aanleiding gaven om het dwingend geformuleerde artikel 7:673e, eerste lid, van het BW buiten toepassing te laten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van werkgevers en dat de wetgever geen uitzondering had gemaakt voor de situatie van appellante. De uitspraak werd gedaan op 8 mei 2024.