Uitspraak
Wet WIA aan een werknemer van appellante, een dusdanig bijzondere omstandigheid oplevert dat daarin wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel of het rechtszekerheidsbeginsel aanleiding kan worden gevonden om het dwingend geformuleerde artikel 7:673e, eerste lid, van het BW buiten toepassing te laten. Evenals de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag ontkennend.
PROCESVERLOOP
[X] verschenen, bijgestaan door mr. Brakke. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
OVERWEGINGEN
Inleiding
€ 24.689,- (bruto).
Het oordeel van de Raad
4.5 aangehaalde brief is ook vermeld, dat een werknemer ondanks het recht op een vervroegde IVA-uitkering gedurende 104 weken jegens zijn werkgever recht op doorbetaling van loon bij ziekte behoudt en dat gedurende diezelfde periode het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing is. Dat een werkgever na de toekenning van een uitkering op grond van de
Wet WIA feitelijk geen loon meer heeft betaald, doordat verrekening met die uitkering plaatsvond, maakt dat niet anders. De gehoudenheid van een werkgever om uit hoofde van goed werkgeverschap in te stemmen met een beëindigingsverzoek van een werknemer ontstaat pas als voldaan is aan de vereisten van artikel 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, van het BW voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid en het recht op compensatie er is. [9] Dat appellante in dit geval met de voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst als goed werkgever heeft willen handelen, levert gelet hierop niet zo’n bijzondere omstandigheid op dat artikel 7:673e, eerste lid, van het BW buiten toepassing zou moeten worden gelaten. Appellante was ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst immers niet verplicht de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Dit betreft dan ook een keuze waarvan de gevolgen voor haar rekening moeten blijven.