Uitspraak
.
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
. [2] Het beroep op de uitspraak van de Raad van 29 november 2023 [3] slaagt volgens de rechtbank ook niet, omdat dat een andere situatie betrof.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de vaststelling van het WW-dagloon van appellante op € 144,17 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante is van mening dat bij de vaststelling van het dagloon rekening had moeten worden gehouden met de uitbetaling van verlofuren die na de referteperiode heeft plaatsgevonden. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het bezwaar van appellante ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de uitbetaling van verlofuren niet als vorderbaar, maar als oninbaar loon moet worden beschouwd, en dat het dagloon een redelijke afspiegeling van de verdiensten vormt. Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere argumenten herhaald, maar de Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor de vaststelling van het WW-dagloon in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.