ECLI:NL:CRVB:2025:1188

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
24/2479 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoger beroep inzake de ZW-uitkering van appellante en de niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens ontbreken van procesbelang

Op 6 augustus 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Appellante had een ZW-uitkering aangevraagd die per 12 juni 2023 was beëindigd, omdat zij geschikt werd geacht voor haar laatste werk. De rechtbank oordeelde dat het Uwv met een latere beslissing volledig tegemoet was gekomen aan de wensen van appellante, waardoor er geen procesbelang meer bestond. Appellante ging in hoger beroep, maar de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen voldoende procesbelang was, omdat de uitkering ongewijzigd werd voortgezet en er geen inhoudelijke beoordeling meer nodig was. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat appellante niet had aangetoond dat zij schade had geleden. De uitspraak bevestigde dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk had verklaard en dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

24/2479 ZW
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 5 september 2024, 23/2325 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
De rechtbank heeft terecht het beroep, dat ziet op het recht van appellante op een ZWuitkering per 12 juni 2023, vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 juli 2025. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt van 1 augustus 2022 tot en met 25 augustus 2022 als financieel-administratief medewerker bij de Rabobank voor 32 uur per week. Op 25 augustus 2022 heeft zij zich ziekgemeld. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 22 februari 2023 vanaf 29 augustus 2022 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Het Uwv heeft bij besluit van 8 juni 2023 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 12 juni 2023 beëindigd, omdat zij geschikt werd geacht voor haar laatste werk.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 31 augustus 2023 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Appellante heeft beroep ingediend tegen het bestreden besluit. Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 27 december 2023 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond verklaard. Appellante heeft te kennen gegeven het niet eens te zijn met bestreden besluit 2.
1.4.
Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 2 mei 2024 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard en vastgesteld dat appellante vanaf 12 juni 2023 doorlopend recht heeft op een ZW-uitkering.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het procesbelang van appellante is komen te vervallen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv met bestreden besluit 3 volledig is tegemoetgekomen aan wat appellante met haar beroep heeft kunnen bereiken, namelijk dat de ZW-uitkering vanaf 12 juni 2023 ongewijzigd wordt voortgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante inmiddels gedurende 104 weken een ZW-uitkering heeft ontvangen. De rechtbank heeft verder overwogen dat appellante de hoogte van de ZW-uitkering in deze procedure niet ter discussie kan stellen. Dat had zij kunnen doen door bezwaar te maken tegen het besluit van 22 februari 2023 waarbij de ZW-uitkering per 29 augustus 2022 is toegekend.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft aangevoerd dat zij wel een belang heeft bij het beroep. Daarbij heeft appellante erop gewezen dat er geen Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft plaatsgevonden, waardoor niet is komen vast te staan dat zij in het tweede ziektejaar meer dan 35% arbeidsongeschikt is. Dat is volgens appellante van belang voor toekomstige arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen. Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv bij de vaststelling van haar recht op ziekengeld en de hoogte van haar uitkering ten onrechte is uitgegaan van haar werk bij de Rabobank, omdat zij korter dan vier weken heeft gewerkt, en had moeten uitgaan van het loon bij voorgaande werkgevers. Daarnaast is appellante van mening dat het Uwv haar privacy heeft geschonden door de Rabobank bij deze procedure te betrekken. Daarom heeft appellante gesteld recht te hebben op schadevergoeding.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Uit vaste rechtspraak van de Raad [1] vloeit voort dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden. [2]
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het procesbelang in beroep is komen te vervallen, is juist. Omdat de gewijzigde beslissing op bezwaar ertoe heeft geleid dat aan appellante gedurende de maximale termijn van 104 weken ziekengeld wordt verstrekt, heeft een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit voor appellante geen feitelijke betekenis meer.
4.3.
In de omstandigheid dat geen EZWb heeft plaatsgevonden is evenmin een belang gelegen. Eveneens naar vaste rechtspraak [3] kan het belang van een betrokkene bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit ook gelegen zijn in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel van de Raad kan worden betrokken bij eventuele toekomstige – vergelijkbare – aanvragen van die betrokkene. Deze situatie doet zich hier echter niet voor nu van toekomstige vergelijkbare aanvragen geen sprake is. De beoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per einde wachttijd dient te worden gebaseerd op een actueel medisch en arbeidskundig onderzoek, waarbij op basis van de op dat moment bij appellante vastgestelde beperkingen een nieuwe functieselectie zal dienen plaats te vinden. In die zin heeft een oordeel van de Raad over de mate van arbeidsongeschiktheid na het eerste ziektejaar geen betekenis voor een toekomstige WIAbeoordeling. [4]
4.4.
Met de vaststelling van het Uwv dat de ZW-uitkering van appellante vanaf 12 juni 2023 ongewijzigd wordt voortgezet, blijft de maatstaf arbeid en de hoogte van de ZW-uitkering ongewijzigd. Zoals de rechtbank heeft overwogen, had appellante, als zij het niet eens was met de maatstaf arbeid en de hoogte van de aan haar toegekende ZW-uitkering, bezwaar moeten maken tegen het toekenningsbesluit van 22 februari 2023. Ten overvloede wordt overwogen dat er overigens geen aanknopingspunt is voor het oordeel dat het Uwv is uitgegaan van de verkeerde maatstaf arbeid. Het Uwv is daarbij namelijk uitgegaan van de hoofdregel, het laatstelijk voor het intreden van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk, en niet is gebleken verder van een uitzondering op deze hoofdregel.
4.5.
Ook in het verzoek om (immateriële) schadevergoeding is geen procesbelang gelegen. Dat – en welke – schade appellante heeft geleden, heeft zij niet onderbouwd. Eveneens ter voorlichting aan appellante, wordt overwogen dat een werkgever (ook een nieteigenrisicodragende werkgever) op grond van vaste rechtspraak van de Raad [5] categoraal belanghebbende is bij een beslissing van het Uwv over onder meer een ZW-uitkering van een van zijn werknemers, omdat die uitkering gevolgen kan hebben voor de premieverplichtingen van de werkgever. Het Uwv was dus gehouden om de Rabobank bij deze procedure te betrekken. Gelet hierop is op voorhand onaannemelijk dat appellante schade heeft geleden als gevolg van de besluitvorming.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de rechtbank terecht het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.K.F. Ouwehand

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2805.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2279.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP3990.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:995.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4860.