4.9.Ter zitting is naar voren gekomen dat de feitelijke grondslag van het bestreden besluit voor periode 1 alleen bestaat uit de verklaringen van vijf buurtbewoners van het uitkeringsadres. Maar deze verklaringen bieden geen toereikende zelfstandige feitelijke grondslag voor de conclusie dat appellant in periode 1 zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Deze verklaringen wekken wel de indruk dat appellant daar in die periode zijn hoofdverblijf had, maar maken dat op zichzelf, zonder ander bewijs, niet aannemelijk voor die periode. Voor periode 1 is er dus geen toereikende feitelijke grondslag voor het standpunt van het college dat appellant zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Daarvoor is het volgende van betekenis.
4.9.1.De vijf op 29 januari 2020 als getuigen gehoorde buurtbewoners van het uitkeringsadres hebben volgens hun in processen-verbaal opgetekende verklaringen, samengevat weergegeven, het volgende verklaard.
4.9.2.A woont vanaf 1993 in de straat van het uitkeringsadres. Ze herkent appellanten van een getoonde foto. Appellanten wonen er al ruim 20 tot 22 jaar. Ze wonen op het uitkeringsadres met hun jongste dochter. Ze kent hun achternaam, namelijk [achternaam appellant], de namen van de dochters en de voornaam van appellant. Appellante werkt niet. A weet dat appellant een operatie heeft gehad voor een nieuwe lever, dat hij niet mag werken en dat hij iets van 5 tot 6 maanden heeft vastgezeten. Hij is ruim een half jaar, in de zomer van 2019, niet thuis geweest. A ziet appellant nu weer dagelijks, ziet appellanten af en toe langslopen als ze naar huis gaan en zag de auto van appellant dagelijks in de straat geparkeerd staan. A is overdag veel weg vanwege haar werk.
4.9.3.B woont vanaf 1972 in dezelfde straat. Zij herkent appellanten op de getoonde foto als de bewoners van het uitkeringsadres. Er woont ook nog een dochter. De man en vrouw heten [achternaam appellant]. Ze zijn er 20 jaar geleden komen wonen. B is in principe iedere dag wel thuis en ziet appellanten dan als ze voorbij komen lopen of als zij toevallig buiten is en zij naar de auto lopen. Appellant is een periode weg geweest; toen B in juni een operatie had was hij al weg. Ongeveer anderhalf á twee maanden geleden is appellant weer teruggekomen, maar voor die periode was appellant er altijd overdag. ’s Avonds was hij wel eens weg, maar dan hoorde B hem ’s nachts thuiskomen. B slaapt slecht, is ’s nachts vaak wakker en kijkt dan wel eens uit het raam. Appellant waste zo’n beetje iedere dag zijn auto. B heeft geen zicht op de woning. Met kerst kreeg B wel eens een kaartje, met vermelding familie [achternaam appellant], [huisnummer uitkeringsadres].
4.9.4.C woont vanaf 2002 in dezelfde straat. Zij herkent de man en de vrouw van de foto als bewoners van het uitkeringsadres. Ze krijgt elk jaar een kerstkaartje in de bus met de tekst familie [achternaam appellant], nummer [uitkeringsadres]. C heeft geen contact met appellanten, ze herkent ze alleen van gezicht en van de kerstkaarten. C woont tegenover appellanten. Appellanten woonden er al met hun dochter toen C er kwam wonen. Doordeweeks is C veel thuis. C ziet appellant zo’n twee keer per dag bij de woning. Hij is ook heel erg vaak met zijn auto bezig sinds C er woont, of loopt voorbij met zijn sporttas. Appellant is tussendoor een tijdje weg geweest. Het viel C op dat zij appellant vorig jaar opeens niet meer zag. Eind 2019 zag ze appellant weer lopen. Voor de periode dat appellant weg was heeft C hem altijd dagelijks gezien.
4.9.5.D woont al 45 jaar in dezelfde straat. Aan de overkant woont een gezin. D herkent appellanten op de getoonde foto als zijn overburen. Appellant heet [achternaam appellant]. Hij woont daar samen met appellante en een van zijn dochters. Appellanten wonen al jaren aan de overkant, in ieder geval jaren nadat D er is komen wonen. D weet dat appellant vorig jaar een tijdje weg is geweest, hij weet niet meer precies hoe lang, maar het viel D wel op dat appellant ineens weg was. Het zicht op de woning van appellanten is goed, maar D ziet niet altijd alles omdat hij meestal achter in de woning zit. Hij ziet niet alles, maar af en toe ziet hij wat als mensen voorbij lopen. Volgens D woonde appellant daar wel al die jaren. Het kan niet anders dan dat appellant daar heeft gewoond. D zag hem vaak en zag dat appellant vanuit de woning kwam. Hij nam aan dat appellant dan naar de sportschool ging omdat hij sportief gekleed was. D weet dat appellant gek is op auto’s. D kan zich niet zo heel goed herinneren hoe lang appellant daar woont, zijn contact met appellanten is eigenlijk minimaal. D kan zich niet alles in detail herinneren en goed onder woorden brengen, omdat hij een herseninfarct heeft gehad. D kan dus ook moeilijk onder woorden brengen waarom hij denkt dat appellant daar woont, maar wat hij heeft verklaard kan hij zich wel herinneren.
4.9.6.E woont sinds 2009 in dezelfde straat. E kent de namen van appellanten niet, maar herkent appellanten van de getoonde foto en weet dat appellant uit Syrië komt. E kan niet veel vertellen over appellanten omdat hij een raar gevoel had bij de buurman. Appellant was wel vaak aanwezig op het uitkeringsadres. E zag hem evenveel als andere buren uit de straat en weet dat appellant gek was op auto’s. E zag appellant regelmatig bij de woning, omdat E zelf veel dagelijkse bewegingen had en dat waren ook de momenten dat hij appellant zag. Ergens half 2018 is appellant voor een langere periode weg geweest, ongeveer een jaar, maar dat kan E niet met zekerheid zeggen.
4.9.7.Uit deze verklaringen blijkt dat de buurtbewoners appellant jarenlang op het uitkeringsadres hebben gezien, met uitzondering van een periode in 2019. Maar in welke periodes voorafgaand en na 2019 deze buurtbewoners appellant hebben gezien blijkt niet uit hun verklaringen. De sociaal rechercheurs hebben daarop niet doorgevraagd. Deze verklaringen zijn als gevolg daarvan onvoldoende concreet en specifiek over het exacte verblijf van appellant op het uitkeringsadres en de duur daarvan. De verklaringen bevatten bovendien te weinig feitelijke gegevens over het dagelijks leven in en om de woning op het uitkeringsadres om de conclusie te kunnen trekken dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van appellant zich in periode 1 op het uitkeringsadres bevond. Zo blijkt uit de verklaringen bijvoorbeeld niet of en hoe vaak appellant op het uitkeringsadres at en overnachtte. De verklaringen geven slechts een globaal beeld over de aanwezigheid van appellant op het uitkeringsadres voorafgaand en na 2019.
4.9.8.Weliswaar hebben meerdere buurtbewoners verklaard dat appellant regelmatig op het uitkeringsadres aanwezig was, maar dat maakt op zichzelf niet aannemelijk dat appellant daar gedurende periode 1 zijn hoofdverblijf had. De enkele aanwezigheid van appellant op het uitkeringskeringsadres is daarvoor namelijk onvoldoende. Daarbij is van belang dat appellant tot 11 juli 2008 op het uitkeringsadres stond ingeschreven en vanaf 24 oktober 2019 weer op dat adres woont en zelf heeft verklaard dat hij in de te beoordelen periode regelmatig op het adres van appellante was voor hun jongste dochter. Ook appellante heeft verklaard dat appellant regelmatig op het uitkeringsadres was voor hun jongste dochter en dat hij een sleutel van de woning had.Vanuit dat oogpunt is het begrijpelijk dat de buurtbewoners appellant regelmatig bij het uitkeringsadres hebben gezien.