ECLI:NL:CRVB:2025:1224

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
22/2206 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens onredelijk late indiening door erven van betrokkene tegen de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van betrokkene tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) wegens het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 augustus 2025 uitspraak gedaan en het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De erven stelden dat de Svb een dwangsom moest betalen omdat zij niet tijdig een beslissing op bezwaar hadden genomen, conform een eerdere uitspraak van de Raad. De Raad oordeelde echter dat het beroep onredelijk laat was ingediend, waardoor het niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad had eerder de Svb opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen, maar de erven hebben pas op 15 juli 2022 beroep ingesteld, bijna zes maanden na de reactie van de Svb op hun ingebrekestelling. De Raad concludeerde dat de erven niet tijdig hebben gereageerd en dat er geen gegronde reden was voor de vertraging. Hierdoor is de Svb geen dwangsom verschuldigd en krijgen de erven geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

22/2206 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar
Datum uitspraak: 5 augustus 2025
Partijen:
de erven van [betrokkene] (betrokkene), in leven laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaar. De erven van betrokkene stellen zich op het standpunt dat de Svb een dwangsom moet betalen, omdat de Svb, ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 9 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2174 (eerdere uitspraak), niet tijdig een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene heeft genomen. De Raad komt niet toe aan een oordeel daarover. Het beroep is namelijk niet-ontvankelijk wegens het onredelijk laat indienen daarvan.

PROCESVERLOOP

Met de eerdere uitspraak heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2019 [1] vernietigd voor zover dat ziet op het besluit van 18 december 2017, het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 11 juli 2018 vernietigd voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 18 december 2017 niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft de Svb opdracht gegeven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in die uitspraak is overwogen. Verder is met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen een door de Svb nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Namens de erven heeft mr. R. Moghni, advocaat, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak, gevoegd met de zaak 23/572 PW, behandeld op een zitting van 13 mei 2025. Voor de erven is verschenen mr. O.C. Bozbiyik, kantoorgenoot van mr. Moghni. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.G. Starreveld. In de zaak 23/572 PW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met de eerdere uitspraak heeft de Raad de Svb opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met achtneming van wat in die uitspraak is overwogen.
1.2.
Met de brief van 13 januari 2022 heeft mr. Moghni namens de erven de Svb in gebreke gesteld wegens het uitblijven van de beslissing op bezwaar
.In deze brief heeft mr. Moghni de Svb gesommeerd om binnen twee weken alsnog een beslissing op bezwaar te nemen onder verbeuring van een dwangsom voor iedere dag dat de Svb in gebreke blijft.
1.3.
Met een brief van 26 januari 2022, gericht aan een advocaat van het kantoor van mr. Moghni die ook voor betrokkene optrad, heeft de Svb op deze ingebrekestelling gereageerd en meegedeeld dat er reeds een beslissing op bezwaar is genomen. De Svb verwijst in deze brief naar de eerder door de Raad vernietigde beslissing op bezwaar van 11 juli 2018.
1.4.
Op 15 juli 2022 hebben de erven bij de Raad beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 18 december 2017.
1.5.
Ter uitvoering van de eerdere uitspraak heeft de Svb op 9 januari 2023 een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen en het bezwaar tegen het besluit van 18 december 2017 ongegrond verklaard.
Het standpunt van partijen
2.1.
De Svb erkent dat de reactie op de ingebrekestelling van 13 januari 2022 inhoudelijk onjuist was. Bij nader inzien is de ingebrekestelling na de opdracht van de Raad van 9 september 2021 tot het nemen van een nieuw besluit onredelijk laat gedaan. Dat geldt ook voor het instellen van het beroep tegen het niet opnieuw tijdig beslissen op het bezwaar.
2.2.
De erven stellen zich op het standpunt dat zowel de ingebrekestelling als het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet onredelijk laat is ingediend. Dit betekent dat de Svb ten onrechte geen dwangsom aan hen heeft betaald.

Het oordeel van de Raad

3. De Raad beoordeelt of het Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het geen dwangsom aan de erven verschuldigd is, omdat zij het college onredelijk laat in gebreke hebben gesteld en het beroep tegen het niet nemen van een besluit onredelijk laat hebben ingediend. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Omdat de Raad bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen de nieuwe beslissing op het bezwaar, is hij bevoegd om het beroep tegen het niet tijdig nemen van die beslissing te beoordelen.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar
3.1.
De Raad komt tot het oordeel dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar na de eerdere uitspraak niet-ontvankelijk is, omdat het onredelijk laat is ingesteld. Dat oordeel wordt hierna uitgelegd.
3.2.
Een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is volgens artikel 6:12 van de Awb niet aan een termijn gebonden, maar het is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. Het beroep kan worden ingediend zodra onder meer twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
3.3.
In de eerdere uitspraak heeft de Raad geen beslistermijn opgenomen. Dit betekent dat de Svb eerst twee weken na ingebrekestelling in verzuim kon zijn om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. [2] Tussen partijen is niet in geschil dat de erven de Svb met een brief van 13 januari 2022 in gebreke hebben gesteld en dat de Svb met een brief van 26 januari 2022 op de ingebrekestelling heeft gereageerd met de mededeling dat met de beslissing op het bezwaar van 11 juli 2018 reeds op het bezwaar van betrokkene is beslist.
3.4.
Pas op 15 juli 2022, bijna zes maanden na de brief van de Svb van 26 januari 2022, is namens de erven beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. Daarmee is het beroep onredelijk laat ingediend. Daartoe geldt het volgende.
3.4.1.
Gelet op de brief van de Svb van 26 januari 2022 had het de advocaat van de erven onmiddellijk duidelijk moeten zijn dat de Svb niet meer op het bezwaar van betrokkene zou gaan beslissen, omdat volgens de Svb reeds een beslissing op het bezwaar was genomen en dat dit standpunt van de Svb onjuist moest zijn. Er was hier dus geen situatie dat partijen nog met elkaar in gesprek zijn of dat de erven spoedig een beslissing konden verwachten, wat een langere termijn voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar kan rechtvaardigen. [3] Het had daarom op de weg van (de advocaat van) de erven gelegen om niet langer te wachten, maar om de Svb gelijk duidelijk te maken dat de Svb nog steeds ter uitvoering van de eerdere uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar moest nemen en daartoe zo nodig gelijk beroep in te stellen, wat gelet op de ingebrekestelling en de sindsdien verstreken termijn inmiddels ook mogelijk was. Dit is echter niet gebeurd. Pas met het beroep van 15 juli 2022 tegen niet tijdig beslissen op het bezwaar is richting de Svb een signaal afgegeven dat er nog beslist moet worden op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 18 december 2017. Van een gegronde reden voor een verschoonbaar te laat instellen van dit beroep is niet gebleken.
De ingebrekestelling
3.5.
Omdat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk is, komt de Raad niet toe aan de beoordeling van de vraag of de erven de Svb onredelijk laat in gebreke hebben gesteld.

Conclusie en gevolgen

3.5.
Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat het college geen dwangsom is verschuldigd.
4. De erven krijgen daarom geen vergoeding voor hun proceskosten. Zij krijgen ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M.S. van Veller als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2025.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) M.S. van Veller

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin
Indien een beschikking op een aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
Artikel 4:17, derde lid
De eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van een beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Artikel 4:17, zesde lid, onder a
Geen dwangsom is verschuldigd indien het bestuursorgaan te laat in gebreke is gesteld.
Artikel 6:12
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroep onredelijk laat is ingediend.

Voetnoten

2.Vergelijk de uitspraak 10 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2305.
3.Vergelijk de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 13 maart 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BP7726 en de uitspraak van de Raad van 26 februari 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO4639.