In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van betrokkene tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) wegens het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 augustus 2025 uitspraak gedaan en het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De erven stelden dat de Svb een dwangsom moest betalen omdat zij niet tijdig een beslissing op bezwaar hadden genomen, conform een eerdere uitspraak van de Raad. De Raad oordeelde echter dat het beroep onredelijk laat was ingediend, waardoor het niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad had eerder de Svb opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen, maar de erven hebben pas op 15 juli 2022 beroep ingesteld, bijna zes maanden na de reactie van de Svb op hun ingebrekestelling. De Raad concludeerde dat de erven niet tijdig hebben gereageerd en dat er geen gegronde reden was voor de vertraging. Hierdoor is de Svb geen dwangsom verschuldigd en krijgen de erven geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht.