ECLI:NL:CRVB:2025:1307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
24/2281 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een uitspraak van de Raad inzake een verzoek om uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

In deze zaak gaat het om een vierde verzoek om herziening van een uitspraak van de Raad van 11 oktober 2017, waarbij verzoeker een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten heeft aangevraagd. Het verzoek om herziening is door de Centrale Raad van Beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek onredelijk laat is ingediend. Verzoeker heeft eerder al drie keer om herziening gevraagd, maar deze verzoeken zijn telkens afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker niet binnen een redelijke termijn heeft gereageerd op de eerdere uitspraken en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen. De Raad heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld, maar komt tot de conclusie dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de eerdere uitspraak van 11 oktober 2017 in stand blijft en verzoeker geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht ontvangt.

Uitspraak

24/2281 WWAJ
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 oktober 2017, 17/5742
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om een vierde verzoek om herziening van een uitspraak van de Raad. Verzoeker heeft het verzoek opnieuw onredelijk laat ingediend en daarom wordt het verzoek nietontvankelijk verklaard.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 oktober 2017, [1] 17/5742.
Het Uwv heeft een schriftelijke reactie op het herzieningsverzoek ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op een zitting van 17 juli 2025. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Het Uwv heeft bij besluit van 9 december 2014 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten 2010 afgewezen.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 21 april 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van verzoeker wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Nadat de rechtbank het beroep bij uitspraak van 14 februari 2017 niet-ontvankelijk had verklaard in verband met een niet verschoonbaar geachte overschrijding van de beroepstermijn, heeft de rechtbank na een verzetprocedure het beroep bij uitspraak van 25 juli 2017 ontvankelijk en gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
1.4.
Bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Bij uitspraken van 24 mei 2018, [2] 18 december 2019 [3] en 24 juli 2024 [4] heeft de Raad de eerdere verzoeken om herziening van de uitspraak van 11 oktober 2017 afgewezen.
Het standpunt van verzoeker
2.1.
Verzoeker heeft opnieuw verzocht om herziening van de uitspraak van 11 oktober 2017 op de grond dat in de uitspraak fouten staan, waardoor geen recht is gedaan aan de feitelijke situatie en een onjuiste conclusie is getrokken. Hierbij heeft verzoeker te kennen gegeven dat het hem een raadsel is of het bij een verzoek om herziening moet gaan om oude feiten, nieuwe feiten of niet overwogen feiten en hoe dat afgewogen wordt.
Het standpunt van het Uwv
2.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen op de grond dat ook dit vierde verzoek om herziening van de uitspraak van 11 oktober 2017 geen feiten of omstandigheden bevat als bedoeld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht.

Het oordeel van de Raad

3. De Raad beoordeelt of aanleiding bestaat om de onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad van 11 oktober 2017 te herzien. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoeker in zijn verzoek om herziening heeft aangevoerd. De Raad komt tot het oordeel dat dit niet zo is en dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk is. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Zoals de Raad eerder, bij uitspraak van 24 juli 2024 op het derde verzoek om herziening van verzoeker, heeft overwogen, wordt voorop gesteld dat van degene die om herziening van een uitspraak vraagt, mag worden verlangt dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek kan niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.2.
Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten en omstandigheden (nova) dan wel, indien geen nova zijn gesteld, als het is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht. Deze regel geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan de termijn van één jaar gebonden.
3.3.
Bij uitspraak van 24 juli 2024 heeft de Raad al geoordeeld dat verzoekers derde verzoek om herziening van de uitspraak van 11 oktober 2017 onredelijk laat was ingediend. Dat is in dit geval te meer zo.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek om herziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de uitspraak van 11 oktober 2017 in stand blijft.
5. Verzoeker krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.E.A. Tessemaker. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) C.E.A. Tessemaker

Voetnoten

1.CRvB 11 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3552.
2.CRvB 24 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1703.
3.CRvB 18 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4291.
4.CRvB 24 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1500.