ECLI:NL:CRVB:2025:1351

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
23/3106 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van Wajong-uitkering en beoordeling van dringende redenen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een voorschot op de Wajong-uitkering van appellante, die in september 2021 te veel heeft ontvangen. Het Uwv heeft een bedrag van € 863,25 bruto teruggevorderd, omdat appellante in die maand ook een Ziektewet-uitkering ontving. Appellante betwist de terugvordering en stelt dat er dringende redenen zijn om hiervan af te zien. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en het Uwv heeft de terugvordering gehandhaafd. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft gehandeld. De Raad heeft overwogen dat, hoewel het Uwv een fout heeft gemaakt bij de berekening van het voorschot, er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad heeft de belangen van appellante afgewogen tegen de noodzaak voor het Uwv om publieke middelen terug te vorderen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3106 WAJONG, 23/3107 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 oktober 2023, 22/861 en 22/862 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 september 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht (een deel van) het aan appellante over de maand september 2021 toegekende voorschot op de Wajong-uitkering heeft teruggevorderd. Volgens Uwv is over deze maand een bedrag van € 863,25 (bruto) teveel aan appellante betaald. Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van een dringende reden en dat daarom niet het gehele bedrag moet worden teruggevorderd. De Raad volgt dit standpunt van appellante niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.J.M. van den Bos, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft partijen in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van de tussenuitspraak van 18 april 2024 [1] over het toetsingskader bij herzienings- en terugvorderingsbesluiten de Raad te informeren of de uitspraak volgens hen gevolgen heeft voor deze zaak. Het Uwv en appellante hebben hierop gereageerd.
Mr. J. van de Wiel, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 juni 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wiel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1992, ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante is werkzaamheden gaan verrichten en in verband met een ziekmelding is haar vanaf 2 maart 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend van 100% van het dagloon. In verband met deze uitkering wordt de Wajong-uitkering per 1 maart 2020 niet meer uitbetaald.
1.2.
Bij besluit van 20 oktober 2021 heeft het Uwv de Wajong-uitkering over het jaar 2020 definitief vastgesteld en het teveel ontvangen voorschot van € 487,91 (bruto) van appellante teruggevorderd. Het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 februari 2022 (bestreden besluit I) ongegrond verklaard. Op 3 mei 2022 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen waarbij het bezwaar alsnog gegrond is verklaard en de terugvordering is komen te vervallen.
1.3.
Per 1 september 2021 is de ZW-uitkering vastgesteld op 70% van het dagloon. In zijn besluit van 19 augustus 2021 is het Uwv er foutief van uitgegaan dat van inkomsten geen sprake meer is en is het voorschot per 1 september 2021 vastgesteld op € 1.190,81. Nadat Uwv heeft onderkend dat bij dit voorschot ten onrechte geen rekening is gehouden met de ZW-uitkering, heeft het Uwv dit bij besluit van 6 oktober 2021 hersteld en is de hoogte van de Wajong-uitkering over de maand september 2021 definitief berekend. Het Uwv heeft vastgesteld dat aan appellante € 863,25 (bruto) teveel is betaald en heeft dit bedrag van haar teruggevorderd. Het door appellante tegen het besluit van 6 oktober 2021 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 28 februari 2022 (bestreden besluit 3) ongegrond verklaard.
1.4.
Het verzoek van appellante om schadevergoeding van 30 november 2021, dat verband houdt met de terugvorderingsbesluiten van 6 en 20 oktober 2021, heeft het Uwv afgewezen bij besluit van 5 mei 2022.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Het beroep tegen bestreden besluit 1 heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is van belang geacht dat het Uwv bij bestreden besluit 2 het bezwaar alsnog gegrond heeft verklaard en de terugvordering is komen te vervallen. Gelet op dit besluit heeft appellante geen procesbelang meer.
2.2.
Het beroep tegen bestreden besluit 3 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante met het besluit van 18 augustus 2021 erop is gewezen dat de Wajong-uitkering van september 2021 een voorschot betreft en de definitieve uitkering berekend wordt zodra al haar inkomsten bij de belastingdienst bekend zijn. Een dag later, op 19 augustus 2021 werd appellante bericht dat het voorschot van € 1.190,81 onjuist is. Appellante was hiervan ook op de hoogte gelet op haar verzoek om correctie van het bedrag. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv te lang heeft gewacht met het nemen van een herzieningsbesluit. Het besluit over september 2021 is namelijk al op 6 oktober 2021 genomen. Dat, zoals appellante stelt, de vordering ten onrechte is verhoogd met loonheffing, volgt de rechtbank niet. Met een nettobedrag zou kunnen worden volstaan als terugbetaling plaatsvindt in hetzelfde boekjaar als het jaar waarin te veel uitkering werd uitgekeerd. Niet van betekenis is of er te veel is uitgekeerd door een fout van het Uwv of dat appellante zelf heeft verzuimd. De rechtbank acht geen sprake van een dringende reden om van herziening of terugvordering af te zien. Ter zitting is gebleken dat appellante de openstaande vordering financieel kan dragen. Omdat het Uwv pas in het verweerschrift inzicht heeft gegeven hoe het nieuwe voorschotbedrag van € 327,56 is berekend, is sprake van een motiveringsgebrek. Met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank dit gebrek gepasseerd onder vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
2.3.
Het verzoek van appellante om vergoeding van haar materiële en immateriële schade, heeft de rechtbank afgewezen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van een dringende reden om van herziening en terugvordering af te zien, dan wel deze aanzienlijk te matigen. Het is namelijk aan het Uwv te wijten dat in september 2021 een te hoog voorschot is verstrekt. Het Uwv wist als uitvoerende instantie namelijk dat appellante in september 2021 een ZW-uitkering ontving. Appellante mocht erop vertrouwen dat bij de berekening van het voorschot met de ZW-uitkering rekening zou zijn gehouden. Ook omdat deze uitkering in een ander, wekelijks patroon, wordt verstrekt, heeft appellante niet meteen kunnen onderkennen dat er iets fout ging. Appellante acht het merkwaardig dat het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 20 oktober 2021 over de herziening en terugvordering over februari 2020, gegrond heeft verklaard, juist om de reden dat het voor haar redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat ze te veel Wajong-uitkering had ontvangen. Deze redenering gaat volgens appellante ook op voor de terugvordering over september 2021. Appellante stelt dat zij door de terugvorderingen veel stress heeft ervaren en zich in een kwetsbare positie bevindt. Het Uwv dient hiermee rekening te houden bij de belangenafweging. Ook stelt appellante dat de overwegingen van de rechtbank over de brutering van de terugvordering niet juist zijn gelet op de tussenuitspraak van de Raad van 18 april 2024. [2]
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
De tussenuitspraak van de Raad van 18 april 2024 heeft het Uwv geen aanleiding gegeven voor een ander standpunt. Het Uwv heeft in zijn reactie van 7 oktober 2024 vermeld dat rekening is gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden. Volgens het Uwv zijn de gevolgen van de terugvordering niet onevenredig en het Uwv wijst hierbij op het schadebesluit van 5 mei 2022. Appellante is uitstel van betaling verleend. Uwv acht zijn belang bij terugvordering groter dan het belang van appellante om hiervan af te zien. Het betreft hier publieke middelen die door het Uwv doelmatig moeten worden besteed en appellante is niet in dusdanig financiële problemen komen te verkeren dat dit reden is om van (gedeeltelijke) terugvordering van het teveel verstrekte voorschot over september 2021 af te zien.

Het oordeel van de Raad

4. Tegen het oordeel van de rechtbank over bestreden besluiten 1 en 2 en de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding heeft appellante geen zelfstandige gronden naar voren gebracht, zodat de aangevallen uitspraak in zoverre buiten bespreking kan blijven. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht bestreden besluit 3 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Wajong-uitkering van appellante over september 2021 als een voorschot is betaald en dat appellante vanwege haar ZW-uitkering over die maand te veel aan voorschot heeft ontvangen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of er dringende redenen zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.2.
Bij zijn tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft de Raad zijn uitleg van de dringende reden verruimd. De Raad ziet het begrip dringende reden (voortaan) als een open norm waarbinnen het Uwv, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het Uwv is in de redenen voor herziening en/of terugvordering. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan eigen fouten van het Uwv of trage besluitvorming. Van belang is ook het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenverplichting, een onoplettendheid, of een situatie waarin een betrokkene geen verwijt gemaakt kan worden, maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij teveel aan uitkering ontving.
4.3.
Voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, zal de bestuursrechter een herzienings of terugvorderingsbesluit dat een dergelijke belangenafweging bevat, voortaan toetsen op geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid, waarbij de uitkomst niet onevenredig mag zijn. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de wetgever heeft gekozen voor een systeem van verplichte herziening en terugvordering, indien achteraf blijkt dat een recht op uitkering niet op de juiste wijze is vastgesteld. Voor wat betreft herzienings- en terugvorderingsbesluiten, genomen door het Uwv, geldt dat de toetsing van de bestuursrechter, gelet op de aard van de betrokken belangen en de geringe mate van beleidsruimte van het Uwv, op het punt van de evenwichtigheid intensief zal zijn.
4.4.
De Raad is van oordeel dat het Uwv bij zijn beoordeling van de dringende reden alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken. Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat geen sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.5.
Het Uwv heeft een fout gemaakt doordat bij de voorschotverlening over september 2021 geen rekening is gehouden met de ZW-uitkering van appellante. Hoewel het Uwv hiermee een belangrijk aandeel heeft in de terugvordering, heeft het Uwv terecht doorslaggevend belang toegekend aan de overige omstandigheden van het geval. Het Uwv heeft zijn fout namelijk snel hersteld doordat bij besluit van 6 oktober 2021 wordt teruggevorderd wat omstreeks 23 september 2021, dus twee weken daarvoor, feitelijk teveel aan appellante is betaald. Gelet hierop is het terugvorderingsbedrag beperkt gebleven en niet onnodig opgelopen. Appellante heeft een deel van de terugvordering (€ 451,37) op 10 november 2021 voldaan. De financiële gevolgen van de terugvordering zijn beperkt gebleven aangezien het Uwv voor het nog openstaande bedrag heeft gewacht met verdere invorderingsmaatregelen tot na deze procedure.
4.6.
Wat appellante – onder meer ter zitting – heeft gesteld over de brutering van de terugvordering wordt niet gevolgd. Bij besluit van 6 oktober 2021 is appellante van de terugvordering op de hoogte gesteld. Zij had in de restende periode van het jaar 2021 voldoende tijd om de vordering netto terug te betalen. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft appellante hier echter van afgezien omdat het Uwv volgens haar de voorheffingen niet correct zou hebben toegepast waardoor onjuiste netto bedragen zouden zijn uitbetaald. Appellante heeft er vervolgens voor gekozen om op 10 november 2021 van de netto-terugvordering van € 761,16 slechts een bedrag van € 451,37 terug te betalen, het bedrag dat volgens haar eigen berekening teveel ontvangen was. Door deze welbewuste keuze van appellante om niet het hele terugvorderingsbedrag in 2021 netto te voldoen, is de resterende vordering na 31 december 2021 gebruteerd. Onder deze omstandigheden heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien de terugvordering te beperken tot het nettobedrag.
4.7.
Ook de overige door appellante gestelde omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel. Dat het Uwv de terugvordering over 2020 niet heeft gehandhaafd, maakt niet dat dit ook het geval moet zijn bij de terugvordering over september 2021. Van belang is dat het hier gaat om terugvordering van een voorschot. Aan een voorschot is inherent dat dit kan worden verrekend of teruggevorderd als naderhand de definitieve uitkering op een lager bedrag blijkt uit te komen. [3] Dit is niet anders na de tussenuitspraak van 18 april 2024. Wat appellante heeft gesteld over haar vatbaarheid voor stress en haar kwetsbare positie is niet met (medische) stukken onderbouwd.
4.8.
Gelet op wat onder 4.4 tot en met 4.7 is overwogen en uitgaande van de wijze van toetsing zoals onder 4.2 en 4.3 is weergegeven, oordeelt de Raad dat terugvordering van het gehele bedrag dat appellante ten onrechte heeft ontvangen niet onevenwichtig is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dat betekent dat van appellante terecht een Wajong-uitkering is teruggevorderd tot een bedrag van € 863,25 (bruto).
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M Weyers als voorzitter en F.M. Rijnbeek en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
2.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
3.CRvB 2 juni 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:1318.