ECLI:NL:CRVB:2025:1372
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging en weigering van ZW-uitkering in het kader van arbeidsongeschiktheid na ziekte
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante per 22 maart 2019 en de weigering van een ZW-uitkering per 13 september 2019. Appellante, die als begeleidster in een woongroep werkte, had zich op 23 september 2017 ziekgemeld na een verkeersongeval. Het Uwv beëindigde haar uitkering omdat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen, gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 januari 2019. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar medische beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank Limburg had eerder de besluiten van het Uwv in stand gelaten. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld, waarbij deskundigen zijn ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De Raad heeft ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, maar heeft wel schadevergoeding toegekend voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de rechtbank en het Uwv.