ECLI:NL:CRVB:2025:1461

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
24/1994 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om maatwerkvoorzieningen voor keukenaanpassing en vervoer door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1966 en bekend met lichamelijke beperkingen, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvragen voor maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 oktober 2025 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag terecht de aanvragen voor een keukenaanpassing en een vervoersvoorziening heeft afgewezen. De Raad concludeert dat de partner van appellante in staat is om de gebruikelijke hulp in de keuken te bieden, en dat appellante met de financiële maatwerkvoorziening voor vervoer, gebaseerd op 40 tot 60 kilometer per week, kan voorzien in haar lokale vervoersbehoefte. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen medisch objectiveerbare informatie heeft overgelegd die aantoont dat haar partner niet kan helpen in de keuken. Ook is niet gebleken dat het college de lokale vervoersbehoefte van appellante onvoldoende of onjuist in kaart heeft gebracht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

24/1994 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
8 juli 2024, 23/8356 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 2 oktober 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de vraag of het college terecht de door appellante gevraagde maatwerkvoorzieningen voor een keukenaanpassing en vervoer heeft afgewezen. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.J. Kerdel, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 september 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kerdel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.H. Boogaards.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1966, is bekend met lichamelijke beperkingen. In verband hiermee heeft zij een aanvraag gedaan voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een keukenaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Bij besluit van 13 juni 2023 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen.
1.2.
Op 1 september 2023 heeft appellante een aanvraag gedaan voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een vervoersvoorziening op grond van de Wmo 2015. Bij besluit van 6 september 2023 heeft het college appellante in aanmerking gebracht voor een financiële maatwerkvoorziening van € 50,- per maand voor ‘Vervoer auto intensief’.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 7 november 2023 (bestreden besluit) heeft het college – onder meer – de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 13 juni 2023 en 6 september 2023 ongegrond verklaard. Aan de weigering van de keukenaanpassing heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de keuken anders kan inrichten en/of een beroep kan doen op de gebruikelijke hulp van haar partner. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de financiële maatwerkvoorziening voor vervoer is gebaseerd op 40 tot 60 kilometer per week en dat niet gebleken is dat dit niet toereikend is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat de beroepsgrond van appellante dat het onderzoek van het college in het kader van de keukenaanpassing ondeugdelijk is geweest, niet slaagt. De Wmo-adviseur heeft met appellante gesproken en met de partner de keuken bekeken. Zijn bevindingen heeft hij neergelegd in een advies. Dat appellante zelf niet in de keuken is gezien, maakt niet dat onderzoek ondeugdelijk is geweest. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de hulp van de partner bij het pakken van spullen uit de keukenkasten, gebruikelijke hulp is. Wat betreft de financiële maatwerkvoorziening voor vervoer heeft de rechtbank – onder meer en voor zover van belang – overwogen dat het college alle vervoersbewegingen zoals appellante deze naar voren heeft gebracht bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Het college is op grond van de Wmo 2015 niet gehouden om een voorziening te treffen die appellante in staat stelt zich bovenregionaal te verplaatsen. Dit is slechts anders in bijzondere gevallen, maar volgens de rechtbank is hiervan in de situatie van appellante niet gebleken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college met de verstrekte financiële maatwerkvoorziening een passende bijdrage heeft geleverd aan de zelfredzaamheid en participatie van appellante.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft – samengevat en voor zover van belang – aangevoerd dat het onderzoek door het college niet deugdelijk is geweest. Appellante is voor een zelfstandig gebruik van haar keuken aangewezen op een keukenaanpassing. Haar partner is wegens medische redenen niet in staat om in de keuken hulp te bieden. Het aanbrengen van aanpassingen in de keuken of het opnieuw inrichten van de keuken behoort niet tot de mogelijkheden. Verder heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de financiële maatwerkvoorziening van € 50,- per maand onvoldoende is om te kunnen voorzien in haar vervoersbehoefte en in de bijbehorende vaste kosten die zijn verbonden aan het gebruik van haar auto.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. Hij doet dit aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Maatwerkvoorziening in de vorm van een keukenaanpassing
4.1.
De Raad oordeelt met de rechtbank dat de partner van appellante in staat mag worden geacht tot het verlenen van de benodigde gebruikelijke hulp in de keuken. Hiervoor acht de Raad van belang dat appellante tijdens een gesprek met de Wmo-adviseur heeft toegelicht dat zij in de keuken niet bij alle spullen kan en dat haar partner de spullen aangeeft waar zij niet bij kan. Verder heeft de partner van appellante tijdens een huisbezoek de keuken en bijbehorende kasten aan de Wmo-adviseur getoond. Daarbij is de partner van appellante in staat gebleken op de juiste hoogte en in de juiste richting te reiken. Appellante heeft geen medisch objectiveerbare informatie overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat gebruikelijke hulp, in de vorm van het aangeven van spullen uit de keukenkasten, niet van haar partner kan worden verlangd. De Raad volgt dan ook het oordeel van de rechtbank dat het college de aanvraag om een maatwerkvoorziening in de vorm van een keukenaanpassing wegens de mogelijkheid van gebruikelijke hulp door haar partner terecht heeft geweigerd.
4.2.
Gelet op het voorgaande was een uitgebreider onderzoek in het kader van de gewenste keukenaanpassing niet nodig. Het betoog van appellante dat geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden, slaagt daarom niet.
Financiële maatwerkvoorziening voor vervoer
4.3.
Op basis van de door appellante overgelegde kilometeroverzichten heeft het college zich met juistheid op het standpunt gesteld dat appellante met een financiële maatwerkvoorziening voor vervoer, gebaseerd op 40 tot 60 kilometer per week, kan voorzien in haar lokale vervoersbehoefte. Niet gebleken is dat het college de lokale vervoersbehoefte van appellante onvoldoende of onjuist in kaart heeft gebracht. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college niet gehouden is om appellante een vervoersvoorziening te verstrekken die haar in staat stelt zich bovenregionaal te verplaatsen. Dat zij, zoals zij betoogt, kennissen en familie buiten de regio hierdoor niet kan bezoeken en hen ook niet thuis ontvangt, omdat zij niet voor hen kan koken, levert geen bijzondere situatie op waarin hierop een uitzondering moet worden gemaakt. Dit betekent dat appellante met de door het college verstrekte financiële maatwerkvoorziening niet tekort is gedaan.
4.4.
Naar het oordeel van de Raad hoeft het college aan appellante geen aanvullend bedrag te verstrekken om te voorzien in de vaste kosten voor het gebruik van haar auto. De Raad acht hierbij van belang dat appellante haar auto heeft aangeschaft met een persoonsgebonden budget dat was bedoeld voor de aanschaf van een scootmobiel en collectief vervoer. Het college is niet gehouden de aan de keuze van appellante verbonden extra kosten voor het gebruik van haar auto te vergoeden. Reeds hierom gaat ook de door appellante gemaakte vergelijking met de situatie zoals weergegeven in de uitspraak van rechtbank Gelderland van 18 april 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:1680) niet op.
Tot slot
4.5.
Gelet op wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 wordt niet toegekomen aan wat appellante voor het overige naar voren heeft gebracht.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en K.H. Sanders en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2025.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) N. El Khabazi